Den Waaragtigen Omloop des Bloeds | Page 6

Antoni van Leeuwenhoek
waar in de circulatie
geschiede, en besloegen geen meer plaats, of een sant grootte soude de selve konnen
bedekt hebben.
Ook is my verscheide malen voorgekomen, dat een Arterie dwars of kruyselings over een
Vena quam te loopen, ten ware men yder sijn bysondere loop niet distinct hadde konnen
onderscheiden, soo souden veele wel geoordeelt hebben, dat de circulatie aldaar wierd te
wege gebragt, ende dit sag ik niet alleen in de alderkleinste vaten, maar in vaten die wel
tienmaal dikker waren als daar de ommeloop geschiede.
Dese overdwars lopende bloet-vaten, sijn my voor desen veel te vooren gekomen, als ik
in andere Dieren de vereeningen van de Arterien en Venae tragte te ontdekken; dog alsoo
het by my vast stond dat de ommeloop van het bloet, niet in de vaten die groot waren,
moste geschieden; maar in de kleinste of dunste bloetvaten: want soo sulx anders was, so
stel ik vast dat alle de delen van het lighaam niet gevoet soude konnen werden. En also
voor my die ontdekkingen onnaspeurelyk scheenen, soo heb ik sedert eenige jaren myne
ondersoekingen daar ontrent gestaakt. Soo wy dan nu seer naakt voor onse oogen sien dat
het overgaan van het bloet uyt de Arterien in de Venae, in de Kikvors-worm, in geen
andere bloet-vaten geschiet, als in soodanige die soo dun sijn, dat maar een enkel deeltje
bloet te gelijk kan doorgestoten werden; soo konnen wy nu wel vaststellen, dat het selve
in onse lighamen, en in alle Dieren op soodanigen manier werd te weeg gebragt. En dit
soo sijnde, soo is ons onmogelyk den overgang van het bloet uyt de Arterien inde Venae,
in ons lighaam of andere dieren te ontdekken; eensdeels, om dat wanneer een enkel
globule bloet in een aderke leggende, geen couleur en heeft: ende ten anderen, om dat het
bloet in de bloet-vaten, als wy dat ondersoek doen, stil staat.
Ik hebbe voor desen geseit, dat de delen of globulen van het bloet, die het selvige root
maken, soo klein syn, dat thien hondert duysent deelen of globulen, soo groot niet en sijn,
als een grof sand is: en over sulks konnen wy ons wel inbeelden, de hoekleinheid van de
bloetvaten waar in den ommeloop geschiet.
Dese verhaalde observatien en heb ik niet eenmaal gesien, maar die tot myn overgroot
vermaak verscheide malen hervat, ende dat t'elkens in bysondere Wormen, ende by na
doorgaans een ende deselve uytkomst gehad. Dog het gene ook aanmerkenswaardig was,
dat was, dat in dese geseide seer kleyne vaaten, die op het verst van het Hert geplaatst
lagen, als hier in 't eynde van de staart, dat daar op verre na soo een schielyke en harde
voortstotinge niet geschiede, als wel in de vaten naast het Hert gelegen. Dog alhoewel de
continueele loop hier mede distinct te bekennen was, soo konde men egter seer klaar sien
dat 'er by yder voortstotinge van het Hert, een weinig rasser loop geschiede.
Wanneer ik myn oog liet gaan in de lengte en op het dikste van de staart, soo konde ik
seer klaar bekennen dat aan yder syde van het staart-been, of graat, een groote Arterie
was, daar door 't bloet na 't eynde of lengte van de staart wierde gevoert, en sig in die
lengte in verscheide kleyne takken verspreide.

Als ik een weinig ter sijden van dese Arterien na de buytekant van de staart af sag,
ontdekten ik aldaar twee groote Vena, die het bloet weder opwaarts na het Hert voerden;
ende daar benevens sag ik dat in dese groote Vena uyt verscheide kleyne Venae het bloet
wierd ingestort. In 't kort, ik sag hier myn volkome vergenoeginge ontrent den ommeloop
van het bloet, alsoo my in 't minste niets voorquam waar aan ik behoefde te twijfelen. Ja
ik sag dat in het kleyn gedeelte van de staart, het bloet der Aderen meer dan in
vyf-en-twintig distincte Aders circuleerde. Boven de geseide Aderen ontdekte ik nog in
de staart een onbegrypelyk getal van andere Aderen met haar takken, die sig eyndelyk in
soodanige kleyne takken verdeelde, dat die het gesigt ontweeken. Dese Aderen quamen
mede voort uyt het dikste van de staart, en hoe nauwkeurig ik ook toesag, soo en konde ik
egter geen de minste loop inde selvige ontdekken, schoon dese vaten veel dikker waren,
als daar ik den ommeloop van het bloet in sag. Waar uyt ik in gedagten nam, of alle dese
vaten niet wel senuwen mogten zyn.
Ik en hebbe dit gesigt mede voor my alleen niet willen behouden, maar dat selvige aan
twee voorname geleerde Heeren laten sien; niet alleen dat ik haar toonde dat het bloet uyt
de groote Arterie, na het eynde van de staart wierd gevoert, ende dat daar benevens weder
een grote Vena lag, die het bloet continueel na het Hert voerde; maar ik liet
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 15
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.