De zomer in Kaschmir | Page 4

F. Michel
aan het station is opgeladen, gaat men op weg onder het sterrenschijnsel van den onveranderlijk helderen hemel door de straten van Rawal Pindi en loopt daarbij gevaar, de slapers te overrijden, die op hun tsjarpa?s voor hun deuren liggen te slapen. De eerste mijlen worden vlug afgelegd langs den vlakken weg, maar al spoedig teekenen zich de silhouetten der bergen af tegen den lichten achtergrond van den dageraad. Met welbehagen ademt men de frissche lucht in. De weg, die langs de bedding van een stroompje voert, wordt, al stijgender en schilderachtiger. Op de hellingen vertoonen zich sparren; er hangen wilde rozen bij neer en tot op den top reiken de geurige bloemtrossen. In de kloven staat het vol met varens en bloeiende aardbeien. Er volgen zwaarder stijgingen, en bij de laatste halten gaat de sa?ce of palfrenier, die gewoonlijk achter op de trede staat, naar den voorkant van de tonga en, op den linker disselboom gezeten, helpt hij den koetsier de paarden met de zweep tot spoed aan te zetten. Zoo worden meer dan zestig kilometer afgelegd in zes uren en terzelfdertijd stijgt men tot 2000 meter hoogte.
Mari, het modezomerverblijf voor Pendsjab, ligt over verscheiden hoogten verspreid met zijn kerkjes, hotels, europeesche winkels, villa's in het groen en zijn mooie wandelwegen, waar elegante ruiters en amazonen zich vermeien. Naar het Zuiden weidt de blik over de wijde vlakte van khakikleur; naar het Noorden over de hooge, besneeuwde toppen, die den weg naar Kaschmir schijnen af te sluiten. Men voelt zijn levenskracht toenemen in deze frischheid, die van den Himalaya komt, waar de eeuwige sneeuw woont, terwijl men den vorigen dag nog meende te zullen stikken in de kunstmatige koelte van de punka's.
Maar nu moeten wij dalen, na zoo lang gestegen te hebben. Halverwege de beboschte helling gaat de weg naar beneden langs afgronden, waar we slechts van gescheiden zijn door een paar steenblokken aan den weg. Bij elk oponthoud steigeren of vallen de paarden, voor ze weer verder gaan; daarna draven ze volkomen kalm en rustig, alsof ze, na voor den vorm te hebben geprotesteerd, zich in hun lot schikten. We hebben voor de daling maar ����n paard noodig. Alle paarden zijn in den drukken tijd bedroevend mager. Maar wij kregen aan de tweede pleisterplaats na Mari bij toeval een best paard, goed in het vleesch, met glimmende huid en zonder een enkel wondje. Er waren niet minder dan vier sa?ces noodig, om het aan te spannen, waarna het op ieder tikje van de zweep antwoordde met een dol achteruitschoppen. Daar de koetsier volhield, moest hij wel van zijn kras middel gebruik maken; plotseling achteruit gaand, zou hij het rijtuig zoo tegen de steenen aan den weg stooten, en als het nog twintig pas verder was gebeurd, zouden wij in het dal getuimeld zijn en ze zouden ons met wapens en bagage op 500 meter diepte daar beneden hebben gevonden, ons of wat er van ons over was. De dorpelingen en de leiders van een karavaan, die haar rust hield, zagen al met belangstelling het ongeluk aankomen. Wij hebben dadelijk een ander paard verlangd; het ondeugende beest wou niets liever, en terwijl men een van zijn collega's bracht, die minder slim en niet zoo kwaadaardig was, ging de deugniet, zoodra hij was afgespannen, heel alleen weer omhoog en naar zijn gewoon plaatsje in den stal terug, om zijn afgebroken maaltijd voort te zetten.
Al dalend kwam de weg toch ten slotte in de diepte van het dal der Djhillam of Vitasta. Tot Kohala toe bij de brug volgt de weg de breede, witte rivier, die door veel sneeuwwater is gezwollen. Hier is het een woedende stroom vol draaikolken en versnellingen, bruisend over de rotsachtige bedding en toch is het dezelfde rivier, die in Kaschmir zoo kalm is. Zware boomen worden meegesleurd, deelen van de cederwouden op de bergen; ze draaien in de kolken en moeten mee naar Pendsjab. De ru?nen van de oude hangende brug, die nu door een steenen is vervangen, vertellen van de verwoestingen der overstroomingen. Aan de overzijde van de brug zijn wij in het gebied van den maharadja van Djammoe en Kaschmir, en als om dat te bewijzen, betalen we aan dezen kant der rivier een roepij voor het weiderecht aan de engelsche ambtenaren en aan de andere zijde anderhalve roepij aan de menschen van den maharadja voor het recht van den weg gebruik te maken en de dieren te laten grazen. Wat de douanerechten aangaat, ze worden niet geheven van de Sahibs of heeren, dat zijn de Europeanen.
De weg liep nu verder langs den linkeroever van de Djhilam en volgde dien steeds; het was een goede weg, als hij in goeden staat wordt onderhouden, juist als het met de kleinere wegen in Frankrijk het geval is. Hij ging en corniche even boven de rivier langs, die
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 43
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.