keer!" riep de goliath
dreigend.
Maar de kornel sprong wederom overeind, schoof het mes in zijn
gordel, en haalde er, schuimbekkend van woede, een der pistolen uit,
om daarmee zijn tegenstander te lijf te gaan. Doch deze trok zijn
rechterhand uit zijn broekzak, waarin hij een revolver verborgen had.
"Weg met die pistool!" gebood hij, te gelijk de loop van zijn klein,
maar uitmuntend wapen op de rechterhand van zijn aanrander
drukkende.
Een--twee--drie schrille maar scherpe knallen--de kornel gaf een gil, en
liet de pistool uit zijn hand vallen.
"Ziezoo, snaak!" zei de reus. "Nu zult gij niet gauw weder klappen
uitdeelen, als men weigerachtig is uit het glas te drinken, waaraan gij
uw vuile lippen gezet hebt. Uw hand is onschadelijk gemaakt voor uw
geheele leven. En als gij nu nog weten wilt wie ik ben dan...."
"Vervloekt zij uw naam!" brulde de kornel. "Ik wil hem niet weten. Uw
persoon moet ik hebben, en zal ik hebben. Gaat hem te lijf jongens! go
on!"
Nu bleek het, dat die kerels een werkelijke bende vormden, waarvan
allen voor één stonden. Zij trokken hun messen uit de gordels, en
stormden los op den reus, die een verloren man scheen, eer de kapitein
zijn mannen te hulp kon roepen. Maar de moedige man deed een stap
voorwaarts hief zijn armen omhoog, en riep: "Kom op maar, wie trek
heeft om aan te binden met Old Firehand!"
Het hooren van dien naam werkte als bij tooverslag. De kornel, die met
de ongekwetste linkerhand zijn mes weer getrokken had, bleef staan als
aan den grond genageld, en riep: "Old Firehand!" (en met een vloek)
"wie kon dat ruiken? Waarom hebt gij dat niet dadelijk gezegd?"
"Is een gentleman dan niet anders veilig voor uw schanddaden, of hij
moet beschermd worden door zijn naam? Pakt uw weg, gaat rustig in
een hoek zitten, en komt niet weer onder mijn oogen, of ik blaas u allen
het licht uit!"
"Nu, wij zullen elkander wel nader spreken."
Hij draaide zich om, en ging met zijn bloedende hand naar de
voorplecht. De anderen volgden hem als honden, die een pak slaag
gekregen hadden. Daar gingen zij zitten, verbonden de hand van hun
aanvoerder, en spraken fluisterend en druk met elkander, en wierpen
daarbij naar den beroemden jager telkens schuinsche blikken, die wel
allesbehalve vriendelijk waren, maar die toch bewezen hoe groot het
ontzag was, dat zij voor dien man hadden.
Doch niet alleen op hen had de wijdbekende naam gewerkt. Er bevond
zich waarschijnlijk niemand onder de passagiers, die nog nooit had
hooren spreken over dien onvervaarden man, wiens geheele leven een
aaneenschakeling was van gevaarlijke daden en avonturen. Men trad
onwillekeurig met een soort van eerbied een weinig van hem af, en
bekeek nu met meer aandacht die forschgebouwde, rijzige gestalte,
welker harmonische proportiën en afmetingen reeds vroeger door allen
waren opgemerkt.
De kapitein reikte hem de hand, en zeide op den allervriendelijksten
toon, dien een Yankee in staat is aan te slaan: "Wel, sir! dat had ik
moeten weten! Dan zou ik u mijn eigen kajuit afgestaan hebben. Het is
een groote eer voor den 'Dogfish', dat uw voeten zijn planken hebben
betreden. Waarom hebt gij u toch anders genoemd?"
"Ik heb u mijn waren naam opgegeven; doch de Westmannen noemen
mij Old Firehand, omdat het vuur uit mijn geweer, bestuurd door mijn
hand, altijd verderf brengt."
"Ja, dat heb ik gehoord--gij schiet nooit mis, zeggen ze."
"Pshaw! Misschieten een onmogelijkheid. Ieder goed Westman kan dat
evengoed als ik. Maar gij ziet welk een groot voordeel een bekende
krijgsnaam geeft. Ware de mijne niet zoo heinde en verre verspreid,
dan zou het stellig tot een gevecht gekomen zijn."
"Waarin gij het onderspit hadt moeten delven."
"Zoo, denkt gij dàt?" vroeg Old Firehand, terwijl er een niets naar trots
zweemend lachje van zelfvertrouwen om zijn lippen speelde. "Zoolang
ze maar met messen komen, ben ik volstrekt niet bang. Ik zou mij
stellig wel staande hebben weten te houden, totdat uw bemanning
kwam opdagen tot ontzet."
"Daaraan zou het zeer zeker niet ontbroken hebben. Maar wat moet ik
nu met die schavuiten-bende aanvangen? Ik ben heer en meester en
rechter hier aan boord. Wil ik hen in boeien slaan en aan de rechterlijke
macht overleveren?"
"Neen."
"Of wil ik hen aan land zetten?"
"Ook niet."
"Maar gestraft dienen zij toch te worden."
"Ik raad u, die gedachte geheel uit uw hoofd te zetten. Dit is toch niet
voor de laatste maal, dat gij met uw boot deze reis maakt?"
"Ik hoop van neen! Ik hoop nog jaren lang den ouden Arkansas op en af
te varen.
"Welnu, wees dan zoo wijs, niet de wraakzucht van die lieden gaande
te maken. Dat zou bepaald noodlottig voor u worden. Zij zijn in staat
om zich ergens aan den oever van de rivier
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.