De ramp van Valparaiso | Page 4

Henri Bourdon
gericht naar de zee, die wij van hier kunnen zien; maar het uur verstrijkt en de zee overschrijdt hare grenzen niet. Wij dalen nu in groepjes den heuvel af, om levensmiddelen te halen; want ieder begint honger te krijgen. We loopen midden op de straat, over puinhoopen, waaronder zeker wel lijken liggen, en gaan langs huizen, die zich slechts door een wonder in evenwicht schijnen te houden.
Dikwijls zijn we genoodzaakt, groote omwegen te maken; want geheele straten staan in brand. Wij koopen eenige blikken met eetwaren, die kooplieden hebben kunnen redden uit hunne ingestorte of verbrande winkels, en haasten ons om naar onzen cerro terug te keeren, want er worden nog steeds schokken gevoeld en in de straten is het niet veilig. Eerst echter wil ik naar het telegraafkantoor, om u bericht te zenden en gerust te stellen. Op weg daarheen kom ik den heer Becker tegen, die er vandaan komt en mij vertelt, dat de helft van de telegraphische verbindingen verbroken is, en het mij niets zal helpen, of ik er heen ga. Er zijn reeds honderden telegrammen te verzenden en vandaag worden niet meer aangenomen. Ik heb 150 piasters bij mij en ik geef er vijftig van aan den heer Becker, die al wat hij bij zich had heeft gebruikt om een telegram te verzenden en nu niets meer heeft om eten te koopen. Wij gaan weer naar den tuin terug en ontbijten, zonder brood, met de eetwaren uit de blikken, 's Middags maken wij eene tent van zeildoek, en leggen oude zakken op den grond, die ons als bed zullen dienen.
Na een in der haast gebruikt middagmaal gaan wij slapen. We hebben schildwachten op post gezet, en houden beurt om beurt met ons vieren de wacht. We brengen een onrustigen nacht door; want onze tent is te klein en we liggen vlak op elkaar, terwijl we gedurende den nacht sterke schokken voelen.
Zaterdag 18 Augustus. Al vroeg in den morgen is ieder bij de hand. In ons gezelschap is ook de eigenaar van eene groote banketbakkerszaak en hij vraagt ons, met hem mede te gaan, om mondvoorraad te halen uit zijn winkel, die niet geheel is ingestort. Wij gaan allen naar beneden en komen met een goeden voorraad proviand terug. In den namiddag ga ik nog eens heen, om te trachten een telegram te verzenden, maar het is onmogelijk het telegraafkantoor te bereiken, dat door troepen wordt bewaakt. De staat van beleg is afgekondigd en de geheele stad is in handen van de militaire autoriteiten; er worden strenge bevelen uitgevaardigd en het minste verzet wordt met den dood gestraft.
Men fusilleert de menschen op straat en laat hunne lijken liggen om als waarschuwing te dienen. Er zijn afschuwelijke wreedheden gepleegd, en toch was deze maatregel, hoe verschrikkelijk ook, noodzakelijk; want de dieven staken zelfs de huizen in brand om ze te kunnen plunderen, en men weet niet hoe ver het zou gekomen zijn, als er niet van 't begin af krachtige maatregelen waren genomen.
Ik heb verscheiden boosdoeners zien terechtstellen. Ze werden aan een boom gebonden, met de armen op den rug, en boven hun hoofd eene plank, waarop met krijt geschreven was: Ladrones (Dieven). Een troep soldaten fusilleerde hen op zeer korten afstand, en men liet hen liggen op de plek, waar zij waren gevallen, met het gezicht naar boven gekeerd, soms wel een of twee dagen achtereen. Op een morgen zag ik zulk een man liggen, wiens gezicht vreeselijk geschonden was, en men zeide mij, dat de honden 's nachts aan het lijk hadden geknaagd. Een man werd gefusilleerd omdat hij een half blikje groente had gestolen. Een ander, die, door plotselingen angst gedreven, begon te roepen dat de zee buiten hare oevers trad en de stad overstroomde, werd onmiddellijk gegrepen en ter dood gebracht.
Eens zag ik een jongen man van een jaar of twintig, die juist was gevangen genomen. Hij had de hand van eene doode vrouw afgesneden, om hare ringen te stelen en men vond de hand in zijn zak. Hij wordt voor den kommandant gebracht. Eene minuut later komt hij terug, ter dood veroordeeld. Er zijn altijd priesters bij de hand. Hij legt de biecht af en men brengt hem naar den paal, waar hij zal worden terechtgesteld. Zijne armen worden stijf op den rug gesnoerd en zijne voeten aaneengebonden; hij wil gaan zitten; maar een soldaat dwingt hem te blijven staan. De andere soldaten gaan juist eten, en men wil hem niet fusilleeren eer zij klaar zijn met hunne soep, en koffie hebben gedronken. De man ziet van de plek, waar hij staat, op een paar meter afstand, den paal, waaraan hij straks zal worden vastgebonden, en twee lichamen van menschen die den vorigen dag zijn doodgeschoten en nog bij den paal liggen. Hij ziet bleek, maar houdt zich goed. Ik durf niet langer
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 12
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.