in de gevangenis worden geworpen, zijn
zij, indien zij al beroofd worden van de schoonheid der wereld,
tenminste in zekere mate beveiligd tegen der wereld doodelijkste
slinger worpen en schrikkelijkste schichten. Zij kunnen schuilen in de
donkerheid van hun cel en van hun schande zelf een soort heiligdom
maken. De wereld heeft voldoening gehad en gaat haars weegs, en men
laat hen verder ongestoord lijden. Met mij is het anders gegaan. Smart
is herhaaldelijk op zoek naar mij komen kloppen aan de deuren der
gevangenis. Men heeft de poorten wijd geopend om dat bezoek binnen
te laten. Zoo goed als nooit heeft men mijn vrienden vergund mij te
zien. Maar mijn vijanden hebben steeds ongehinderd toegang gehad.
Tweemaal terwijl ik openlijk terecht stond voor het Bankroetiershof,
nog tweemaal terwijl ik openlijk overgebracht werd van de eene
gevangenis naar de andere, ben ik in een toestand van onuitsprekelijke
vernedering tentoongesteld aan de blikken en de bespotting der
menschen. De boodschapper van den dood heeft mij zijne tijding
gebracht en is weêr heengegaan; en in volslagen eenzaamheid en
afgezonderd van alles wat mij troost of schijn van verlichting kon
geven, heb ik den onduldbaren last moeten dragen van ellende en
wroeging, waarmede de gedachtenis mijner moeder mij bezwaarde en
mij nog immer bezwaart. Nauwelijks is die wond door den tijd niet
geheeld, maar gelenigd, of heftige verbitterde en ruwe brieven van
zaakgelastigden bereiken mij. Men bedreigt mij en hoont mij tegelijk
met armoede. Dat kan ik dragen. Ik kan mij wennen aan erger dan dat.
Doch mijn beide kinderen worden mij langs gerechtelijken weg
ontnomen. Dat is en zal altijd voor mij blijven een bron van oneindigen
nood, van oneindig leed, van verdriet zonder duur of grens. Dat de wet
kan beslissen en zich aanmatigt te beslissen dat ik iemand ben
ongeschikt om met mijne eigen kinderen samen te zijn, is iets volslagen
afschuwwekkends voor mij. De schande der gevangenis is daarmede
vergeleken niets. Ik benijd de andere mannen die samen met mij de
binnenplaats treden. Ik weet zeker dat hun kinderen hen wachten, naar
hun komst uitzien en goed voor hen zullen zijn.
De armen zijn wijzer, liefderijker, vriendelijker, gevoeliger dan wij. In
hun oogen is de gevangenis een ramp in iemands leven, een ongeluk,
een speling van het toeval, iets dat medegevoel opwekt in anderen. Zij
spreken van iemand die in de gevangenis is, eenvoudig als van een "in
moeite". Het is hun gewone zegswijze, en de uitdrukking heeft in zich
de volmaakte wijsheid der liefde. Bij menschen van onzen eigen stand
is het anders. Bij ons maakt de gevangenis iemand tot paria. Ik en
menschen als ik hebben nauwelijks recht op lucht en zon. Onze
tegenwoordigheid smet de genoegens van anderen. Wij zijn nergens
welkom wanneer wij weêr voor den dag komen. Het schemerlicht der
maan wordt ons niet gegund. Zelfs onze kinderen worden van ons
weggenomen. Deze liefelijke banden met de menschheid worden
verscheurd. Wij worden veroordeeld tot eenzaamheid terwijl onze
zonen nog leven. Men onthoudt ons het éene dat ons zoû kunnen heelen
en ophouden, dat balsem zoû kunnen strijken op het gekneusde hart en
vrede schenken aan de ziel in haar leed....
Ik moet mij bekennen dat ik zelf mij te gronde richtte, en dat niemand
groot of klein te gronde gericht kan worden dan door zijn eigen hand.
Ik ben volkomen bereid het te bekennen. Ik tracht het te bekennen al
denkt men op het oogenblik dat het niet zoo is. Deze meêdoogenlooze
aanklacht breng ik zonder mededoogen tegen mijzelf in. Wat de wereld
mij aandeed, moge verschrikkelijk zijn geweest,--wat ik mijzelf
aandeed, was verreweg verschrikkelijker.
Ik was een man die in symbolische betrekking stond tot de kunst en de
geestesbeschaving van mijn tijd. Ik had dit zelf in den vroegen
dageraad van den mannelijken leeftijd ingezien en had daarna mijne
tijdgenooten gedwongen het in te zien. Weinigen nemen zulk een
stelling in tijdens hun eigen leven en zien die stelling op zulk een wijze
erkend. Gewoonlijk wordt zij, indien ooit, bepaald door den
geschiedschrijver of den criticus lang nadat zoowel de man als zijn tijd
zijn voorbijgegaan. Met mij ging het anders. Ik heb het zelf gevoeld, en
heb het anderen doen gevoelen. Byron was eene symbolische figuur,
maar hij stond in betrekking met den hartstocht van zijn tijd en diens
uitputting van hartstocht. Ik stond in betrekking met iets edelers en
duurzamers, iets van meer levenskrachtige gevolgen, van wijder
doeleinden.
De goden hadden mij bijna alleding geschonken. Ik had genie, een
klinkenden naam, een hooge maatschappelijke stelling, de gave van te
kunnen schitteren, intellectueelen durf. Ik maakte kunst tot een
wijsbegeerte en wijsbegeerte tot een kunst. Ik wijzigde den geest der
menschen en de kleur der dingen. Daar was niets wat ik zeide of deed,
dat de menschen niet in verwondering bracht. Ik nam het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.