wezen zal, zal ik instaat zijn te denken en te wandelen en te leven in vrijheid.
Velen dragen, als zij vrijgelaten worden, hun gevangenis met zich mede naar buiten, en verbergen haar als een geheime schande in hun hart en kruipen ten slotte als arme vergiftigde wezens in een of ander hol om te sterven. Het is erbarmelijk dat zij daartoe moeten komen, en het is een onrecht, een verschrikkelijk onrecht van den kant der maatschappij hen daartoe te dwingen. De maatschappij matigt zich het recht aan het individu een afschrikwekkende straf op te leggen, maar zij heeft ook de opperste ondeugd der oppervlakkigheid en laat na zich rekenschap te geven van wat zij gedaan heeft. Wanneer 's mans straftijd voorbij is, laat zij hem aan zichzelf over, dat wil zeggen, zij laat hem in den steek juist op het oogenblik wanneer haar hoogste plicht tegenover hem begint. In waarheid is zij beschaamd over haar eigen daden, en schuwt diegenen die zij gestraft heeft, zooals de menschen een schuldeischer schuwen, aan wien zij hun schuld niet kunnen betalen, of iemand wien zij een onherstelbaar, een onvergoedbaar kwaad hebben aangedaan. Ik kan van mijne zijde eischen dat indien ik mij rekenschap geef van wat ik geleden heb, de maatschappij zich rekenschap geeft van wat zij mij heeft aangedaan, en dat er geen verbittering of haat zal zijn van weêrszijden.
Natuurlijk weet ik dat, van éen kant beschouwd, de zaken anders zullen staan voor mij dan voor anderen, dat dit uit den aard zelf van mijn geval moet. De arme dieven en verschoppelingen die hier met mij gevangen zitten, zijn in menig opzicht beter af dan ik. Het klein bestek in de grauwe stad of op het groene land, dat hun zonde zag, is beperkt; om menschen te vinden, die niets weten van wat zij gedaan hebben, behoeven zij niet verder te gaan dan een vogel zo? vliegen tusschen de morgenschemering en den dageraad. Maar voor mij is de wereld tot een handbreed ineengekrompen, en overal waar ik mij wend, slaat mijn naam in looden letters op de rotsen geschreven. Want ik ben niet uit de duisternis tot de oogenblikkelijke bekendheid van de misdaad gekomen, maar uit een soort eeuwigheid van roem tot een eeuwigheid van eerloosheid, en soms komt liet mij voor dat ik bewezen heb, indien daarvoor inderdaad bewijs noodig is, dat tusschen roem en eerloosheid maar éen schrede is of nog minder dan dat.
Toch, juist in het feit dat de menschen mij zullen herkennen overal waar ik ga, en wat zijn dwaasheden aangaat, alles omtrent mijn leven zullen weten, kan ik ook iets goeds voor mij ontdekken. Het zal mij de noodwendigheid inprenten van mij weêr als kunstenaar te doen gelden, en dat zoo snel als ik bij mogelijkheid kan. Indien ik slechts éen enkel schoon kunstwerk zal kunnen voortbrengen, zal ik instaat zijn boosaardigheid haar venijn en lafhartigheid haar grijns te ontrooven, en de tong van den smaad bij den wortel uit te rukken.
En als ik, zooals ik werkelijk doe, tegenover het leven als tegenover een raadsel sta, staat het leven niet minder tegenover mij als tegenover een raadsel. De menschen moeten een of andere houding tegen mij aannemen en zoodoende een oordeel vellen zoowel over zichzelven als over mij. Ik behoef wel niet te zeggen dat ik geen bepaalde persoonlijkheden bedoel. De eenige menschen met wie ik nu gaarne zo? omgaan, zijn kunstenaars en menschen die geleden hebben: menschen die weten wat schoonheid is, en menschen die weten wat smart is. Niemand anders boezemt mij belangstelling in. Ook stel ik geen enkelen eisch aan het leven. Alles wat ik besproken heb, heeft enkel te maken met mijn eigen geestelijke houding tegenover het leven in zijn geheel, en ik gevoel dat niet beschaamd te zijn over het feit dat ik straf ondergaan heb, een der eerste dingen is, die ik moet bereiken, ter wille van mijn eigen vervolmaking en omdat ik zoo onvolkomen ben.
Dan moet ik leeren gelukkig zijn. Eenmaal wist ik het, of dacht het te weten, bij instinkt. Toen was het altijd lente in mijn hart. Mijn gemoedsgesteldheid was verwant met vreugde. Zooals men een beker tot den rand vult met wijn, vulde ik mijn leven tot den rand met genot. Ik nader het leven nu van een volslagen nieuwen kant. En zelfs mij een denkbeeld te maken van geluk is vaak uiterst moeilijk voor mij. Ik herinner mij hoe ik eens in mijn eerste jaar te Oxford las in Pater's Renaissance (dat boek dat zulk een wonderbaren invloed op mijn leven heeft gehad) hoe Dante diep in den Inferno hen plaatst, die eigenzinnig leven in droefenis, en hoe ik naar de boekerij van het College ging en de plaats opsloeg in de Divina Commedia waar onderin het sombere moeras diegenen liggen die "gemelijk waren in de zoete
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.