totdat de vingertoppen gevoelloos worden van pijn, het knechtswerk waarmede iedere dag begint en eindigt, de barsche bevelen die een noodzakelijk gevolg schijnen te zijn van de sleur, de afschuwelijke kleeding die smart bespottelijk maakt om aan te zien, de stilte, de eenzaamheid, de schaamte--al deze dingen afzonderlijk en gezamenlijk moet ik omzetten in een geestelijke ervaring. Daar is geen enkele vernedering van het lichaam, die ik niet moet trachten te maken tot een vergeestelijking der ziel.
Ik wil zoo ver komen dat ik instaat ben in allen eenvoud en zonder inbeelding te zeggen dat de twee voorname keerpunten in mijn leven waren, toen mijn vader mij naar Oxford zond, en toen de maatschappij mij naar de gevangenis stuurde. Ik bedoel niet dat de gevangenis het beste is wat mij kon zijn overkomen, want die uitspraak zo? smaken naar te groote bitterheid tegen mijzelf. Ik zo? eerder zeggen, of zo? het van mij willen hooren zeggen, dat ik zulk een eigenaardig kind van mijn tijd was dat ik in mijne verkeerdheid en om die verkeerdheid de goede dingen in mijn leven tot booze en de booze dingen in mijn leven tot goede omzette.
Doch wat ik zelf of anderen mogen zeggen, komt er weinig op aan. Het ding van belang, de taak die voor mij ligt, wat ik te doen heb, zal het kortstondig overschot mijner dagen niet verminkt, verdorven en onvolledig zijn, is dat ik in mijn natuur moet opnemen en verwerken al wat mij is aangedaan, dat ik het tot een deel van mijzelf moet maken, dat ik het moet leeren aannemen zonder klacht, vrees of verzet. De opperste ondeugd is oppervlakkigheid. Al wat men doorkend heeft, is goed.
Toen ik pas in de gevangenis werd gezet, raadden enkele menschen mij aan, dat ik trachten zo? te vergeten wie ik was. Het was een verderfelijke raad. Enkel door mij bewust te maken wat ik ben, heb ik eenigszins troost gevonden. Nu raden anderen weêr mij aan om wanneer ik ontslagen word, mijn best te doen te vergeten dat ik ooit van mijn leven in een gevangenis geweest ben. Ik weet dat dit evenzeer noodlottig zo? zijn. Het zo? beduiden dat ik voor altijd vervolgd zo? worden door een ondragelijk gevoel van schande, en dat die dingen die voor mij evenzeer als voor ieder ander bedoeld zijn--de schoonheid van zon en maan, de feeststoet der jaargetijden, de muziek van den dageraad en de stilte der groote nachten, de regen die komt vallen door de bladeren, of de dauw die het gras besluipt en verzilvert--dat dat alles voor mij bezoedeld zo? zijn en zijn heelkracht en vreugdmeêdeelende macht zo? verliezen. Onze eigen ervaringen betreuren is onze eigen ontwikkeling tot staan brengen. Onze eigene ervaringen verloochenen is een leugen leggen op de lippen van ons eigen leven. Het is niet meer of minder dan een verloochening der ziel.
Want juist zooals het lichaam allerhande dingen verwerkt, dingen gemeen en onrein evenzeer als wat de priester of een visioen heeft gereinigd, en hen omzet in snelheid of kracht, in het spel van schoone spieren en de vorming van bloeiend vleesch, in de golvingen en de kleuren van haar, lippen en oogen, zoo heeft de ziel op haar gebied ook hare voedingsverrichtingen en kan omzetten in edele gedachtestemmingen en hartstochten van hooge waarde wat in zichzelf laag, wreed en vernederend is; ja, wat nog meer is, de ziel kan hierin vinden de meest verheven wijzen van zelfbevestiging en vermag vaak zichzelf op de meest volmaakte wijze te openbaren door tusschenkomst van wat bedoeld was haar te ontheiligen of te verwoesten.
Het feit dat ik een gemeen gevangene in een gemeene gevangenis geweest ben, moet ik onvoorwaardelijk aannemen, en, al moge het buitengewoon schijnen, een der dingen die ik mijzelf zal te leeren hebben, is daarover niet beschaamd te zijn. Ik moet het aannemen als een bestraffing, en als men beschaamd is over het feit dat men bestraft is, kon men even goed in het geheel niet bestraft zijn. Natuurlijk zijn er vele dingen waarvoor ik veroordeeld werd zonder dat ik ze gedaan had, maar daar waren ook vele dingen waarvoor ik veroordeeld werd, die ik wel gedaan had, en een nog grooter aantal dingen in mijn leven, waarvoor ik nooit of nimmer terecht stond. En daar de goden ondoorgrondelijk zijn en ons straffen voor wat goed en mensonwaardig in ons is, evenzeer als voor wat boos en ontaard is, moet ik het feit aannemen dat men voor het goede dat men doet, even goed gestraft wordt als voor het booze. Ik twijfel niet of men wordt dit volkomen terecht. Het helpt ons, of behoort ons te helpen, om beide te doorkennen en niet te ingebeeld te zijn over een van twee. En als ik dan niet beschaamd zal zijn over mijn straf, zooals ik hoop dat ik niet
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.