De profundis | Page 5

Oscar Wilde
wereld heeft voldoening gehad en gaat haars weegs, en men laat hen verder ongestoord lijden. Met mij is het anders gegaan. Smart is herhaaldelijk op zoek naar mij komen kloppen aan de deuren der gevangenis. Men heeft de poorten wijd geopend om dat bezoek binnen te laten. Zoo goed als nooit heeft men mijn vrienden vergund mij te zien. Maar mijn vijanden hebben steeds ongehinderd toegang gehad. Tweemaal terwijl ik openlijk terecht stond voor het Bankroetiershof, nog tweemaal terwijl ik openlijk overgebracht werd van de eene gevangenis naar de andere, ben ik in een toestand van onuitsprekelijke vernedering tentoongesteld aan de blikken en de bespotting der menschen. De boodschapper van den dood heeft mij zijne tijding gebracht en is weêr heengegaan; en in volslagen eenzaamheid en afgezonderd van alles wat mij troost of schijn van verlichting kon geven, heb ik den onduldbaren last moeten dragen van ellende en wroeging, waarmede de gedachtenis mijner moeder mij bezwaarde en mij nog immer bezwaart. Nauwelijks is die wond door den tijd niet geheeld, maar gelenigd, of heftige verbitterde en ruwe brieven van zaakgelastigden bereiken mij. Men bedreigt mij en hoont mij tegelijk met armoede. Dat kan ik dragen. Ik kan mij wennen aan erger dan dat. Doch mijn beide kinderen worden mij langs gerechtelijken weg ontnomen. Dat is en zal altijd voor mij blijven een bron van oneindigen nood, van oneindig leed, van verdriet zonder duur of grens. Dat de wet kan beslissen en zich aanmatigt te beslissen dat ik iemand ben ongeschikt om met mijne eigen kinderen samen te zijn, is iets volslagen afschuwwekkends voor mij. De schande der gevangenis is daarmede vergeleken niets. Ik benijd de andere mannen die samen met mij de binnenplaats treden. Ik weet zeker dat hun kinderen hen wachten, naar hun komst uitzien en goed voor hen zullen zijn.
De armen zijn wijzer, liefderijker, vriendelijker, gevoeliger dan wij. In hun oogen is de gevangenis een ramp in iemands leven, een ongeluk, een speling van het toeval, iets dat medegevoel opwekt in anderen. Zij spreken van iemand die in de gevangenis is, eenvoudig als van een "in moeite". Het is hun gewone zegswijze, en de uitdrukking heeft in zich de volmaakte wijsheid der liefde. Bij menschen van onzen eigen stand is het anders. Bij ons maakt de gevangenis iemand tot paria. Ik en menschen als ik hebben nauwelijks recht op lucht en zon. Onze tegenwoordigheid smet de genoegens van anderen. Wij zijn nergens welkom wanneer wij weêr voor den dag komen. Het schemerlicht der maan wordt ons niet gegund. Zelfs onze kinderen worden van ons weggenomen. Deze liefelijke banden met de menschheid worden verscheurd. Wij worden veroordeeld tot eenzaamheid terwijl onze zonen nog leven. Men onthoudt ons het éene dat ons zo? kunnen heelen en ophouden, dat balsem zo? kunnen strijken op het gekneusde hart en vrede schenken aan de ziel in haar leed....
Ik moet mij bekennen dat ik zelf mij te gronde richtte, en dat niemand groot of klein te gronde gericht kan worden dan door zijn eigen hand. Ik ben volkomen bereid het te bekennen. Ik tracht het te bekennen al denkt men op het oogenblik dat het niet zoo is. Deze meêdoogenlooze aanklacht breng ik zonder mededoogen tegen mijzelf in. Wat de wereld mij aandeed, moge verschrikkelijk zijn geweest,--wat ik mijzelf aandeed, was verreweg verschrikkelijker.
Ik was een man die in symbolische betrekking stond tot de kunst en de geestesbeschaving van mijn tijd. Ik had dit zelf in den vroegen dageraad van den mannelijken leeftijd ingezien en had daarna mijne tijdgenooten gedwongen het in te zien. Weinigen nemen zulk een stelling in tijdens hun eigen leven en zien die stelling op zulk een wijze erkend. Gewoonlijk wordt zij, indien ooit, bepaald door den geschiedschrijver of den criticus lang nadat zoowel de man als zijn tijd zijn voorbijgegaan. Met mij ging het anders. Ik heb het zelf gevoeld, en heb het anderen doen gevoelen. Byron was eene symbolische figuur, maar hij stond in betrekking met den hartstocht van zijn tijd en diens uitputting van hartstocht. Ik stond in betrekking met iets edelers en duurzamers, iets van meer levenskrachtige gevolgen, van wijder doeleinden.
De goden hadden mij bijna alleding geschonken. Ik had genie, een klinkenden naam, een hooge maatschappelijke stelling, de gave van te kunnen schitteren, intellectueelen durf. Ik maakte kunst tot een wijsbegeerte en wijsbegeerte tot een kunst. Ik wijzigde den geest der menschen en de kleur der dingen. Daar was niets wat ik zeide of deed, dat de menschen niet in verwondering bracht. Ik nam het drama, den meest objectieven vorm dien de kunst kent, en maakte het tot een even persoonlijke wijze van uiting als het lyrisch vers of het sonnet. Tegelijkertijd verruimde ik zijn gebied en verrijkte zijn karakterbeelding. Het drama, de novelle, het gedicht in proza, het gedicht op rijm, den subtiel realistischen of fantastischen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 44
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.