De omwenteling van 1830 | Page 9

Hendrik Conscience
wachthuis met verbroken hart. Hadde ik de stoutheid gehad om tegen den spotter in te gaan en mijn recht ter verdediging van het vaderland te doen gelden, men hadde mij waarschijnlijk ge?erbiedigd en gelijk gegeven; doch het lag in mijne inborst, voor den mensch immer te zwichten, wanneer hij zich als persoon dreigend tegenover mij stelde. Het moge onuitlegbaar schijnen, het is echter zoo; tegen vuur, kanonnen en alle stoffelijke gevaren kon ik staan zonder merkelijken schrik; maar den mensch alleen vreesde ik als een wezen, voor hetwelk ik altijd moest wijken. Dit gevoel lag in mij sedert mijne eerste kindsheid, omdat mijne lichamelijke macht te verre beneden de strekking en de begeerten van mijn hart en van mijnen geest gebleven was. Mijne zonderlinge opvoeding had ook niet weinig bijgedragen om mijne menschenvrees te doen aangroeien.
Met den boezem opgekropt van verdriet en schaamte, treurende om het verlies van mijnen vriend den Brusselaar, sukkelde ik langzaam naar mijns vaders woning, die ik gansch met gevluchte lieden vond opgevuld. In al de kamers lag het beddegoed tusschen busselen stroo uitgespreid. Wel dertig stedelingen zouden ten onzent eene schuilplaats en herberge vinden.
Zoo was het in alle huizen, stallen en schuren rondom Antwerpen; de dorpen, tot op vijf uren afstands, krielden van Antwerpsche huisgezinnen.
Ik kreeg van mijnen vader eene harde berisping, omdat ik zoo lang uitgebleven was; doch wanneer ik in tegenwoordigheid der vreemde gasten vertelde, wat ik had gedaan en gezien, dan verkalmde mijns vaders gramschap, en hij vond het braaf, dat ik zooveel onverschrokkenheid had getoond.
Het bombardement was denzelfden nacht nog opgeschorst geworden, ten gevolge van eenen wapenstilstand, waarvan baron Chass�� zelf de voorwaarden had bepaald. Deze liepen echter meest daarop uit, dat het kasteel, de schepen en de forten, benevens het Vlaamsche Hoofd over de Schelde in het rustig en onverstoord bezit der Hollanders zouden worden gelaten, zoolang het wapenbestand door geene der beide partijen zou worden opgezegd.
Des anderen daags was ik uiterst treurig. Mij vloeiden allerlei zonderlinge gepeinzen door het hoofd; ik mijmerde van schitterende wapenfeiten en van oorlogsroem: soms zag ik mij zelven in tegenwoordigheid des vijands op het oogenblik van den aanval; ik hief het zwaard in de hoogte, en mij vooruitwerpende, riep ik al mijne makkers tot heldenmoed op. Dank aan mijne welsprekendheid, werd de vijand geslagen, en iedereen in het Belgisch leger bewonderde den zwakken jongen, die zooveel manhaftigheid had getoond.
Na zulken droom kwam de onttoovering. De held herinnerde zich, dat hij gisteren nog zijn geweer zonder tegenspraak zich had laten ontnemen, en dat men hem spottend had gezegd: "Ga naar uwe moeder, manneken!"
Dan overwoog ik zeer ernstig, dat de waarde van den mensch niet zelden afhangt van het tijdstip zijner geboorte; want indien ik tien jaren vroeger ter wereld ware gekomen, niemand zou mij nu de hoedanigheid van man betwist hebben, en ik hadde kunnen beproeven, of er waarlijk eene heldenziel in mijnen boezem leefde. Het einde dezer gepeinzen was, dat ik voor eenen spiegel mij van hoofd tot voeten beschouwde, en mijn gelaat zoo streng als mogelijk plooide. Ik erkende zelf dat er nog veel kind in mijne uiterlijke gedaante stak; en van spijt ten gronde trappelend, betreurde ik het ongeluk van zoo klein te zijn.
Evenwel, de denkbeelden van oorlogsroem ontstonden immer opnieuw in mijn hooid. Ik was eenen gansenen dag man geweest; die herinnering was te verleidend om mij niet onweerstaanbaar tot zich terug te lokken.
Dienzelfden dag nog zeide ik aan mijnen vader, dat ik soldaat wilde worden, om voor de vrijheid van mijn vaderland te strijden; hij poogde mij te doen begrijpen, dat ik nog te jong was; doch ik hield mijn voornemen staande. Waarschijnlijk geloofde hij aan mijne beslissing niet; want hij verliet mij met eenen glimlach van schertsenden twijfel, die alleen genoegzaam was om mij te ontmoedigen en mijne krijgsdroomen in rook te doen vergaan.
Vier dagen nog bleef ik besluiteloos ronddwalen, met nijd en begeerte de Belgen aanziende, die door ons voorgeborcht trokken, om zich naar de Hollandsche grenzen te begeven. Mij was geboodschapt geworden, dat ik ten huize van den heer Delin komen moest, om er mede te helpen tot het schikken der school, die tijdens het bombardement gansch het onderste boven was geraakt.
Zoohaast ik de poort mijner schole zag, ontstond er eene opbruising in mijn bloed;--daar binnen was mijne gevangenis.....en ik hoorde het woord vrijheid in tooverende galmen uit al de straten der stad mij tegenklinken!
Het was laat in den namiddag, toen ik, half dwaas in het hooid, de schole verliet en vol gepeinzen naar het Groen kerkhof en naar de Groote Markt dwaalde, in de hoop van er Belgen te zien.
Op de laatstgenoemde plaats bemerkte ik een huis, voor welks venster in groote letteren stond geschreven: Bureau d'engagement.
Een gansch uur bleef ik, met den blik op dit huis gevestigd, roerloos staan. Eene onbeschrijfelijke ontsteltenis had mij aangegrepen;
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.