De omwenteling van 1830 | Page 8

Hendrik Conscience
de Werf of in de Kloosterstraat moet gesneuveld zijn.
Te elf uren des avonds bevond ik mij op de Groote Markt, omtrent de Hoofdwacht. Het bombardement was alsdan op het hevigst: de stad scheen te daveren onder de ontzaglijke losdondering van het geschut der oorlogsschepen. Van uit den grond des kasteels gingen menigvuldige bommen in de hoogte en beschreven haren tragen loop door het ruim, om op de eene of andere markt te barsten en alles rondom zich te dooden of te verbrijzelen. Men hoorde de eenzame stilte der straten soms eensklaps, bij het springen eener bom, door een vervaarlijk gerinkel vervangen: al de ruiten der huizen vielen door den feilen schok in gruis ten gronde.
's Rijks Entrep?t of Handelsstapel, waar voor millioenen en millioenen goederen van alle nati?n geborgen waren, stond in vollen brand; de oude Sint-Michielskerk werd insgelijks door het vuur verslonden; tot boven haren toren golfden de reusachtige vlammen als eene gloeiende zee, welker roode baren door den wind werden voortgezweept. Wolken gensters en gansche brokken vuur dreven als een stroom uit den vulkaan, waarin de koopwaren, uit al de streken der wereld samengevoerd, met ijselijk gebruis lagen te koken en te branden. De hemel was als met bloed geverfd; men kon in de verlatene straten alles in een vaal en akelig licht onderscheiden. Een gewisse ondergang scheen der gansche stad beschoren!...
Op dit oogenblik kwam een overste bij de Hoofdwacht roepen: "Mannen van goeden wil! Des hommes de bonne volont��."
Zoo riep men telkens, wanneer men mannen noodig had, om ergens hulp te brengen. Er was nog geene inrichting, en ieder deed wat hij wilde.
De overste zeide, dat er achter het stadhuis, nog drie caissons, dat is wagens met buskruid, stonden, en men deze noodzakelijk ter stad uit moest voeren, wilde men ze niet in de lucht zien springen.
Ik bood mij aan met eenige anderen; wij stapten nevens de caissons en de paarden voort, als eene wacht tot beschutting aangesteld.
Zonder hinder kwamen wij tot omtrent de Borgerhoutsche poort; maar dan werd het ons onmogelijk door de saamgepakte menigte te geraken, die huilend en kermend bad en smeekte om de stad te mogen verlaten.
Als gewapend krijgsman drong ik door het volk en naderde de poort om te zien, wat er geschiedde.
Daar trof mij een schouwspel, dat ik nimmer vergeten zal. Ik zag er moeders met zieke wichtjes in den arm, oude afgeleefde vrouwen en grijsaards, kinderen in menigte, allen geknield, met de handen biddend opgestoken en met tranen in de oogen de wacht smeeken, dat men toch de poort voor hen zou openen. Zij boden geld en goud in overvloed, en sloegen met schrik en afgrijzen den blik terug in de stad, van waar het bloedroode licht van den vuurgloed hun in de oogen glinsterde.
Eenigen werden in mijn bijzijn de stad uitgelaten; doch toen, op verzoek van onzen overste, de poort eindelijk wagenwijd werd geopend om onze caissons door te laten, sprong een blijde schreeuw uit de menigte op,--en allen, mannen, vrouwen, kinderen, zieken en kreupelen, stroomden juichend en God om zijne genade dankend de poort uit.
Hoe er geenen onder onze wagens verpletterd werden, is mij onbegrijpelijk; want, om niet door de wachten teruggedreven te worden, kropen er velen op handen en voeten tusschen de wielen en tusschen de paarden onzer caissons.
Ten einde een denkbeeld te geven van den onmatigen schrik, die de Antwerpenaars bevangen had, zal ik hier terloops een feit verhalen, waarvan de getuigen nog leven.
In de Lange Nieuwstraat, ten huize van een kuiper, hielden de lieden zich gedurende het bombardement in hunnen kelder verborgen, toen een bal of eene bom niet verre van daar, in de Cellebroedersstraat, eene schouw afwierp. Het gerucht, dat uit den val der steenen op de daken ontstond, verschrikte de verborgene lieden zoozeer, dat zij den kelder in allerijl verlieten, hem toesloten, de stadspoort uitvloden, en uren en uren verre bleven gaan, vooraleer zij zich in veiligheid dorsten wanen. De arme man werd eerst na achtenveertig uren uit den kelder geholpen door voorbijgangers, die zijn gekerm hadden gehoord.
Uit de stad geraakt zijnde, brachten wij onze caissons door het voorgeborcht op eene vlakte, het Borgerhoutsveld genaamd, en stelden ze daar tusschen eene kleine herberg en den hoogen, steenen molen.
Men riep ons in de herherg om elk zijn nummer te geven en de wachtbeurt te regelen. Ik verstoutte mij, op de vraag des oversten eene vreesachtige aanmerking te maken over de wegen, welke op dit veld uitkwamen. Een der vrijwilligers, ik geloof, dat hij een Antwerpenaar was, aanschouwde mij met misprijzen en riep, terwijl hij met de kolf van zijn geweer ten gronde stampte:
"Wat meent die blano-bec! Ik wil met geene kinderen ter wacht zijn!"
En mij onder het lachen der anderen mijn geweer ontnemende, zeide hij:
"Ga naar huis, manneken, bij uwe moeder, en vraag...eene borst!"
Zonder iets op deze vernederende scherts te antwoorden, verliet ik het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.