arenden, leeuwen, lansen, hellebaarden,
vlammende spiesen, kanonnen, falkonetten, slangen met wijden mond,
mitsgaders al ander oorlogstuig, om op zinnebeeldige wijze de macht
en de kracht van Zijne Heilige Majesteit voor te stellen.
En, voor het verlichten der kerk zou, als een blijk van de genade Zijner
Majesteit, aan het gilde der keersgieters toegestaan worden, voor niet,
over de twintig duizend waskeersen te leveren, waarvan de
onopgebrande einden naar 't kapittel zouden gaan.
Al de andere kosten zou de keizer zelf betalen, om aldus te toonen, dat
het Zijner Goedertierenheid behaagde, zijne volkeren niet te zeer te
belasten.
Als de gemeente die bevelen uitvoerde, kwamen jammerlijke tijdingen
uit Rome. Oranje, Alençon en Frundsberg, bevelhebbers van den keizer,
waren binnen de heilige stede gedrongen en hadden er kerken, kapellen
en huizen verwoest en geplunderd, niemand, priesters, nonnen,
moeders noch kinderen, sparend. Den Heiligen Vader hadden zij
gevangengenomen. De plundering duurde reeds een volle week; ridders
en landsknechten doolden door Rome, zwelgend en brassend, met de
wapens zwaaiend, op zoek naar de kardinalen, roepende en tierende,
dat zij hen allen derwijze verminken zouden, dat geen hunner ooit paus
zou worden. Enkelen hadden die bedreiging reeds ten uitvoer gebracht
en dweilden langs de straten met halssnoeren van acht-en-twintig of
meer bloedige bollen, groot als okkernoten. De wegen leken roode
beken, waarin de verminkte lijken der vermoorden lagen.
Onder het volk werd gezegd, dat de keizer, die geld noodig had, er
wilde visschen in het bloed van de priesters, en dat hij bekend met het
tractaat, den gevangen paus door zijne bevelhebbers opgelegd, hem
dwong afstand te doen van al de versterkte plaatsen zijner Staten,
400.000 dukaten te betalen en gevangen te blijven totdat aan die
voorwaarden voldaan was.
Nochtans was de droefheid van Zijne Majesteit zoo groot, dat hij al de
toebereidselen van vreugde, feesten en vermakelijkheden afzegde en
den heeren en edelvrouwen van zijn huis beval den rouw aan te nemen.
En de infant werd gedoopt in zijn witte doeken, ten teeken van
koninklijken rouw.
Dat alles aanschouwden de heeren en edelvrouwen als voorteekenen
van rampspoed.
Desniettemin toonde de voedster den infant aan de edelen en
edelvrouwen van het koninklijk huis, opdat zij hem, naar aloud gebruik,
hunne wenschen en giften zouden bieden.
Mevrouw de la Coena hing om zijn hals een zwarten steen tegen het
vergif, zoo rond en zoo groot als eene hazelnoot, in een gouden ring
gevat; Mevrouw de Chaussade bond aan een zijden draadje eene schelp,
wolfsmuil geheeten, hangende op zijne maag, voor de goede
spijsvertering; messire Van der Steen, uit Vlaanderen, bood hem een
Gentsche worst, vijf ellebogen lang en een halven dik, en wenschte
daarbij hoogstnederig aan Zijne Hoogheid, dat hij, alleen op den reuk
van de worst, dorst mocht krijgen naar Gentschen klauwaard, daarbij
voegende dat, al wie het bier eener stad lust, de brouwers niet kan haten;
messire jonker Jacob Christoffel van Castilië bad Zijne Hoogheid den
Infant een groenen jaspis aan zijn doorluchtige voetjes te willen dragen,
opdat hij goed zou kunnen loopen. Jan de Paepe, de nar, die daar ook
was, sprak toen:
--Messire, geef hem liever den horen van Jozua, op wiens geschal al de
steden, met alles wat er in was aan mannen, vrouwlieden en kinderen,
zich in beweging zetten en liepen. Want Zijne Hoogheid moet niet
leeren zelf te loopen, maar wel de anderen te doen loopen.
De bedrukte weduwe van Floris van Borsele, in leven heer van Veere in
Zeeland, schonk aan Zijne Hoogheid Philippus eenen steen die, naar zij
zegde, de eigenschap had de mannen verliefd en de vrouwen
ontroostbaar te maken.
Maar de infant schreide zonder ophouden.
Uilenspiegel schreide ook, maar Klaas stak hem een wisschen klater
met belletjes in de hand, deed hem op zijne hand dansen en sprak:
Klingelingeling, hadt gij maar altijd belletjes aan uw kaproen, mijn
zoon, want de gekken zijn meester van de wereld.
En Uilenspiegel lachte zijn vader toe.
VIII.
Klaas had een grooten zalm gevangen, die op een Zondag gegeten werd
door hem en ook door Soetkin, Katelijne en den kleinen Uilenspiegel;
doch Katelijne at niet meer dan een vogelken.
--Maar, zei Klaas tot haar, is Vlaanderens lucht tegenwoordig zoo
voedzaam, dat gij maar moet ademhalen om gespijsd te wezen als met
een teil vleesch? Wanneer zal men kunnen leven zonder eten? De regen
moest goede soep zijn, de hagelsteenen erwten en de sneeuw stoverije;
dat zou den armen pelgrims versterking geven.
Katelijne schudde zwijgend het hoofd.
--Maar, moet gij daar zoo jammerend zitten? zei Klaas. Wat scheelt er
aan?
Toen sprak Katelijne met eene stem, zacht als een ademtocht:
--De booze geest, de zwarte nacht valt neer.--Daar meldt hij zijne
komst, met het geschreeuw van den nachtuil.--Rillend aanroep ik--te
vergeefs--de Heilige Maagd.--Voor hem, muren noch hagen, deuren
noch vensters.--Licht als een geest, dringt hij overal binnen.--Krakende
ladder.--Hij is bij mij, op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.