De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden | Page 6

Charles de Coster

En hij balde de vuisten.
Toen trok Klaas de kleine meid geducht bij de ooren en sprak:
--Als het u nog voorvalt leed te doen aan uw broer, die goed en zacht is
als een lammeken, steek ik u in een donker kolenhok, en daar zal ik u
niet meer bij de ooren trekken, maar de roode duivel uit de hel; hij zal u
aan stukken scheuren met zijn groote klauwen en zijne tanden, die op
vorken gelijken.
Op die woorden dorst de meid Klaas niet meer te bezien, noch heuren

broeder te naderen; zij verborg zich achter de rokken heurer moeder.
Doch in de stad schreeuwde zij het overal uit:
--De kooldrager heeft mij geslagen; hij heeft een duivel in zijn kelder.
Nochtans dorst zij Lamme niet meer slaan; maar als zij groot was, deed
ze hem haar werk doen. En de goede sul gehoorzaamde gewillig.
Onderweg had Klaas zijne vangst verkocht aan een pachter, een
lekkerbek, en thuis komende, zegde hij tot Soetkin:
--Zie, dat heb ik gevonden in den buik van vier snoeken, negen karpers
en in een volle ben paling.
En hij smeet twee gulden en een oortje op tafel.
--Man, waarom gaat gij niet alle dagen visschen? vroeg Soetkin.
Klaas antwoordde:
--Wel, omdat ik zelf niet geerne zou spartelen in de netten van de
stadsserjanten.

IV.
Te Damme werd Uilenspiegel's vader "Klaas de kooldrager" geheeten.
Klaas had zwart haar, schitterende oogen; zijn vel was van de kleur
zijner koopwaar, uitgenomen op Zon- en feestdagen, als er veel zeep in
de stulp was. Hij was klein, hoekig, sterk en blijgezind.
Als zijn werk gedaan was en hij met den valavond naar eene taveerne
van den Brugschen steenweg ging, om met kuite zijn keelgat te spoelen,
dat zwart was van koolstof, riepen al de vrouwen, die, op den dorpel
van heur deur den koelen avond genoten, hem vriendelijk toe:
--Goên avond en klaar bier, kooldrager!
--Goên avond en 'nen man die niet slaapt, antwoordde Klaas.
De meisjes die in troepjes van het veld kwamen, stelden zich vóór hem,
lieten hem niet door en vroegen hem:
--Wat geeft ge om er door te mogen: een scharlaken lint, een vergulden
gesp, fluweelen schoentjes of een gulden in ons beursje?
Maar Klaas nam er eene om haar middel en kuste heur wangen of heur
hals, al naarvolgens zijn mond het dichtst bij de donzige huid was, en
dan zegde hij:
--Vraagt, mijne hertjes, vraagt de rest aan uwe minnaars.
En schaterlachend gingen de joelende meisjes voort.
De kinderen herkenden Klaas aan zijn grove stem en aan zijn zwaren
stap. Zij liepen naar hem toe en zeiden:

--'n Avond, kooldrager!
--Van 's gelijken, mijne engelkens, zei Klaas; maar komt niet te dicht,
of 'k maak U zwart als moorkens.
De stoute kaboutermannekens kwamen toch nader; dan nam Klaas er
een bij zijn wambuis, streek zijn zwarte hand over 't gladde gezichtje en
liet hem zoo loopen, tot groote vreugd van de schaterende bende.
Soetkin, Klaas' wijf, was een brave, wakkere vrouw, die opstond met
de zon, en vlug en vlijtig was als een bij.
Zij en Klaas bebouwden getweeën hunnen akker en spanden zich als
ossen vóór den ploeg. Zwaar was het om hem voort te trekken, doch
zwaarder nog trok de egge, die met hare houten tanden den harden
grond moest scheuren. Toch deden zij het blij te moede, met een
liedeken op de lippen.
En de grond mocht nog zoo hard zijn en de zon hare heetste stralen op
hen neerschieten: zij konden water en bloed zweeten als zij de egge
trokken dat hunne knieën knikten--al hun lijden vergaten zij, als zij
even stil stonden en Soetkin heur zacht gelaat naar Klaas keerde, want
dan kuste Klaas den spiegel van die teedere ziele.

V.
Den vooravond had men van de pui van 't gemeentehuis uitgeroepen
dat Mevrouw, echtgenoote van keizer Karel, zwanger was en dat er
gebeden voor hare aanstaande verlossing moesten worden opgezegd.
Gansch huiverend kwam Katelijne bij Klaas binnen.
--Wat scheelt er? vroeg de kooldrager.
--Laas! sprak zij met hijgenden boezem. Dezen nacht zag ik spoken, die
menschen maaiden gelijk de hooiers het gras.--'k Zag meisjes levend
begraven! En de beul danste op de lijken!--De bloedsteen, die sedert
negen maanden zweette, is dezen nacht gebarsten.
--Erbarming, zuchtte Soetkin, erbarming, Heere God: wat duister
voorteeken voor Vlaanderenland!
--Ziet gij dat met uwe oogen of in droom? vroeg Klaas.
--Met mijne eigen oogen, sprak Katelijne.
Doodsbleek en schreiend sprak Katelijne toen:
--Twee kinderkens zijn geboren; het een, in Spanje, is de kleine
Philippus, het ander, in Vlaanderenland, is de zoon van Klaas, die later
Uilenspiegel zal heeten. Philippus wordt een beul, want hij werd

verwekt door Karel den Vijfde, den moordenaar van ons land.
Uilenspiegel wordt een meester in kwinkslagen en guitenstreken, maar
goedhertig zal hij zijn, want zijn vader
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 213
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.