maar voor de grap danst.
Ieder deed zijn best en niemand verlangde uitgelachen te worden. Dat
is een grofheid. Men is hier bovendien op een treurfeest om droevige
redenen. Men moet zich hier fatsoenlijk gedragen en niet handelen,
alsof men bij menschen was!'
Daar verschrikte Johannes van. Overal zag hij vijandige blikken. Zijn
vertrouwelijkheid met den koning had hem vele vijanden bezorgd.
Windekind trok hem ter zijde:
'Het is maar beter, dat wij weggaan, Johannes!' fluisterde hij, 'gij hebt
het weer verkorven. Ja! Ja! dat komt er van, als men bij menschen is
opgevoed!'
Haastig glipten zij onder de vleugels van den vleermuisportier door en
kwamen in de duistere gang. De beleefde glimworm wachtte hen op.
'Hebt gij u goed geamuseerd?' vroeg hij. 'Hebt gij koning Oberon
gesproken!'
'O ja! het was een vroolijk feest,' zei Johannes, 'moet gij hier altijd in de
donkere gang blijven?'
'Dat is eigen vrije keuze,' zeide de glimworm op weemoedig bitteren
toon. 'Ik houd niet meer van die ijdelheden.'
'Kom,' zeide Windekind, 'dat meent gij niet.'
'Het is zooals ik zeg. Vroeger,--vroeger was er een tijd dat ik ook naar
feesten ging en danste en mij met zulke beuzelingen ophield. Maar nu
ben ik door het lijden gelouterd, nu ...'
En hij werd zoo geroerd, dat zijn lichtje weder uitging. Gelukkig waren
zij dicht bij den uitgang en het konijntje, dat hen hoorde aankomen,
ging een weinig op zijde, zoodat het maanlicht naar binnen scheen.
Zoodra zij bij het konijntje buiten waren, zeide Johannes: 'Vertel ons
uwe geschiedenis eens, glimworm!'
'Ach!' zuchtte de glimworm, 'die is eenvoudig en droevig. Zij zal u niet
vermaken.'
'Vertel haar, vertel haar toch maar,' riepen allen.
'Nu: gij weet dan toch allen wel, dat wij glimwormen zeer bijzondere
wezens zijn. Ja, ik geloof dat niemand zou durven tegenspreken, dat wij
glimwormen het hoogst begaafd zijn van al wat leeft.'
'Waarom? dat weet ik niet,' zeide het konijntje.
Met minachting vroeg de glimworm toen: 'Kunt gij licht geven?' 'Neen!
dat nu wel niet,' moest het konijntje bekennen.
'Nu, wij geven licht! Allen! En wij kunnen het laten schijnen of
verdooven naar willekeur. Licht is de beste gave der natuur, en licht
geven het hoogste, waartoe een levend wezen komen kan. Zou iemand
nog onzen voorrang willen betwisten! Wij mannetjes hebben bovendien
vleugels en kunnen mijlen ver vliegen.'
'Dat kan ik ook niet,' bekende het konijntje nederig.
'Door de goddelijke gave des lichts, die wij hebben,' ging de glimworm
voort, 'ontzien ons ook andere dieren, geen vogel zal ons aanvallen.
Alleen een dier, het laagste onder allen, zoekt ons en neemt ons mede.
Dat is de mensch, het verfoeilijkst gedrocht der schepping.'
Johannes keek Windekind aan bij dezen uitval, als begreep hij het niet.
Doch Windekind glimlachte en wenkte hem te zwijgen. 'Eens vloog ik
vroolijk rond, als een helder dwaallicht tusschen de donkere heesters.
En op een eenzaam, vochtig grasveldje, aan den oever van een sloot,
daar woonde zij, wier bestaan onafscheidelijk aan mijn geluk was
verbonden. Schoon schitterde zij in bleeken smaragd-glans, als zij
tusschen de glanshalmen rondkroop en machtig bekoorde zij mijn jong
hart. Ik vloog om haar heen en deed mijn best door verwisseling van
glans hare aandacht te trekken. Dankbaar zag ik, hoe zij mijn groet
bespeurde en zedig haar lichtje verduisterde. Sidderend van aandoening
was ik op het punt mijn vleugels samen te vouwen en in verrukking bij
mijne stralende geliefde neer te zinken, toen een ontzaglijk geluid de
lucht vervulde. Donkere gestalten naderden. Het waren menschen. Ik
nam verschrikt de vlucht. Zij joegen mij na, en sloegen naar mij met
groote, zwarte dingen. Doch sneller dan hun logge beenen droegen mij
mijne vleugels.' 'Toen ik terug kwam ...'
Hier begaf den verhaler de stem. Eerst na een oogenblik van stille
aandoening, waarin de drie hoorders eerbiedig zwegen,--ging hij voort:
'Gij kunt het reeds vermoeden. Mijn teedere bruid,--de glansrijkste en
schitterendste onder allen, zij was verdwenen, medegesleept door den
boosaardigen mensch. Het stille, vochtige grasveldje was vertrapt en
haar geliefd plekje aan de sloot was duister en ledig. Ik was alleen op
de wereld.'
Hier haalde het gevoelige konijntje wederom een oor naar beneden om
een traan uit het oog te wisschen.
'Sinds dien tijd ben ik veranderd. Ik heb een walg van alle ijdele
vermaken. Ik denk alleen aan haar, die ik verloren heb en aan den tijd
dat ik haar zal wederzien.'
'Zoo! hebt ge daar nog hoop op?' vroeg het konijntje verheugd. 'Ik heb
meer dan hoop, ik heb zekerheid. Daarboven zal ik mijne geliefde
wederzien.'
'Maar ...' wilde het konijntje inbrengen.
'Konijn!' zeide de glimworm ernstig, 'ik kan mij begrijpen, dat iemand
twijfelt, die in het duister moet rondtasten. Maar wanneer men kan zien,
met eigen oogen zien? dan is elke onzekerheid mij een raadsel. Daar!'
zeide het glimwormpje en keek vol eerbied
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.