waren smaakvol
gedecoreerd met dorre bladen, spinnewebben en kleine hangende
vleermuisjes. Tallooze glimwormen kropen daartusschen en over de
zoldering rond, en vormden een alleraardigste beweeglijke verlichting.
Er was aan 't eind der zaal een troon gebouwd van stukjes vermolmd
hout, die licht gaven. Dat was een mooi gezicht!
Er waren veel gasten. Johannes voelde zich maar half thuis in de
vreemde menigte en drong dicht tegen Windekind aan. Hij zag er
vreemde dingen. Een mol sprak druk met een veldmuis over de fraaie
verlichting en de decoratie. In een hoekje zaten twee dikke padden
hoofdschuddend tegen elkaar te jammeren over het aanhoudend droge
weer. Een kikvorsch poogde gearmd met een hagedis een wandeling
door de zaal te maken, wat hem slecht afging, daar hij verlegen en
gejaagd was en telkens te ver sprong, waarbij hij soms de
wandversiering danig in wanorde bracht.
Op den troon zat Oberon, de elfenkoning, omringd door een klein
gevolg elfen, die eenigszins minachtend op de omgeving neerzagen. De
koning zelf was naar vorstenwijze allerminzaamst en onderhield zich
vriendelijk met verschillende gasten. Hij kwam van een reis uit het
Oosten en had een vreemd gewaad van schitterend gekleurde
bloembladen aan. Zulke bloemen groeien hier niet, dacht Johannes. Op
het hoofd droeg hij een donkerblauw bloemkelkje, dat nog een
frisschen geur verspreidde, als was het zooeven geplukt. In de hand
hield hij den meeldraad van een lotosbloem als koningsstaf.
Alle aanwezigen waren vol stillen lof over zijn goedheid. Hij had het
maanlicht in de duinen geroemd en gezegd dat de glimwormen hier
bijna even schoon waren als de Oostersche vuurvliegen. Ook had hij
met genoegen naar de wandversiering gekeken en een mol had zelfs
opgemerkt, dat hij goedkeurend met het hoofd had geknikt.
'Ga mede,' zei Windekind tot Johannes, 'ik zal u voorstellen.' En zij
drongen tot aan 's konings zitplaats door.
Oberon spreidde de armen vol vreugde uit, toen hij Windekind
herkende en kuste hem. Dit gaf een gefluister onder de gasten en
afgunstige blikken van het elfengevolg. De twee dikke padden in den
hoek mompelden samen iets van 'vleiers' en 'kruipen' en 'niet lang
duren'; toen knikten ze elkaar veelbeteekenend toe.
Windekind sprak lang in een vreemde taal tot Oberon en wenkte toen
Johannes om dichterbij te komen.
'Geef mij de hand, Johannes!' zei de koning. 'Windekind's vrienden zijn
de mijne. Waar ik kan, zal ik u bijstaan. Ik zal u een teeken van ons
verbond geven.' Oberon maakte van zijn halsketen een klein gouden
sleuteltje los en gaf dat aan Johannes, die het vol eerbied aannam en
vast in zijne hand sloot. 'Dat sleuteltje kan uw geluk zijn,' ging de
koning voort. 'Het past op een gouden kistje dat kostbare schatten bevat.
Maar wie dat heeft, kan ik u niet zeggen. Gij moet maar ijverig zoeken.
Als gij goede vrienden met mij en Windekind blijft en standvastig en
trouw zijt, zal het u wel gelukken.' De elfenkoning knikte daarbij
hartelijk met het schoone hoofdje en overgelukkig dankte Johannes
hem.
Daar begonnen drie kikkers, op eene kleine verhevenheid van vochtig
mos gezeten, de inleiding tot een langzame wals te zingen en er
vormden zich paartjes. De niet dansenden werden door een groen
hagedisje, dat als ceremoniemeester werkzaam was en schutterig heen
en weer vloog, naar de kanten gedrongen, tot groote ergernis van de
twee padden, die klaagden dat zij niets konden zien, en daarna begon
de dans.
Dat was eerst grappig. Ieder danste op zijn eigen manier en verbeeldde
zich natuurlijk, dat hij het veel beter deed dan de anderen. De muizen
en kikvorschen sprongen hoog op hun achterste pooten, een oude rat
draaide zoo woest, dat alle dansers voor hem op zij weken, en ook een
vette boomslak waagde een toertje met een mol, maar gaf het spoedig
op, onder voorwendsel dat ze er een steek van in de zij kreeg, de ware
reden was, dat ze het niet best kon.
Het ging echter zeer ernstig en plechtig toe. Men maakte er een
gewetenszaak van, en gluurde angstig naar den koning om een teeken
van goedkeuring op zijn gelaat te zien. Maar de koning was bang om
ontevredenen te maken en keek zeer strak. Zijn gevolg rekende het
beneden hunne danskunst mede te doen.
Johannes had zich bij dien ernst lang goed gehouden. Doch toen hij een
klein padje zag rondzwieren met een lange hagedis, die het ongelukkige
padje soms hoog boven den grond tilde en een halven cirkel in de lucht
liet beschrijven, barstte zijn vroolijkheid in een schaterlachen uit.
Dat gaf opschudding. De muziek zweeg. De koning keek verstoord om.
De ceremoniemeester vloog in volle vaart op den lacher toe en verzocht
hem dringend zich wat gepaster te gedragen. 'Dansen is een ernstige
zaak,' zeide hij, 'en volstrekt geen bezigheid om uit te lachen. Het is
hier een deftig gezelschap, waar men niet zoo
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.