uitmaken van het oude kasteel, aan welks voet zij verspreid liggen. Daar vindt men de trouwens zeer eenvoudige koninklijke stallen, en de herberg de Alpenroos, waar de reizigers, die niet te Füssen willen overnachten, logies kunnen vinden. Deze herberg, vroeger uitsluitend voor de hofbeambten bestemd, is te bekrompen om de talrijke bezoekers te ontvangen, die eensklaps dit stille dal hebben overstroomd. Op zijn hoogst kunnen twintig reizigers nachtverblijf vinden in de kleine eenvoudige kamers dezer herberg; en de landelijke kellnerinnen hebben des middags de handen vol om al de hongerige gasten te bedienen, die in de lage gelagkamers en in de prieelen rondom de tafeltjes zijn gezeten en verlangend uitzien naar het eenvoudige maal van vleesch met aardappelen en sla, natuurlijk overvloedig besproeid door bier.
Vlak tegenover de Alpenroos steken de vier gekanteelde torens van Hohenschwangau boven het hoog geboomte uit; een pad voert u binnen eenige minuten naar het kasteel: een niet groot vierkant gebouw, dat door Maximiliaan II, den vader van den overleden Koning, ter vervanging van een vervallen feodalen burcht werd gesticht. Aan dien bouw zijn zeker geene groote kosten besteed, want de geel gepleisterde muren zijn reeds op verscheidene plaatsen gescheurd. Ook de inwendige dekoratie is hoogst eenvoudig; het ameublement mist stijl; de versierselen zijn weinig artistiek en vertoonen bijna allen de figuur van een zwaan, den legendarischen vogel dezer streek. De muurschilderingen aan de wanden van alle kamers onderscheiden zich door haar koel koloriet en de ietwat stijve correctheid harer teekening. Zij stellen verschillende episoden voor uit de oude legenden van de Schwangau en van den Zwanenridder, benevens tafreelen uit de middeleeuwsche historie van de Hohenstauffen en de oude hertogen van Beieren.
Dit kasteel was het geliefkoosde verblijf van Koning Maximiliaan II, die een groot minnaar was van de natuur en de eenzaamheid der bergstreken; zijn zonen, de jonge prinsen Lodewijk en Otto, brachten hier voor het meerendeel den gelukkigen tijd hunner jeugd door. Vermoedelijk ontkiemde in deze omgeving bij Lodewijk II die hartstocht voor de eenzaamheid, die zulke noodlottige gevolgen voor hem gehad heeft, en ontwierp hij hier de plannen voor zijne latere scheppingen. Sedert den dood van zijn vader heeft Koning Lodewijk II, die tot in den laatsten tijd zijns levens meermalen op Hohenschwangau resideerde, in het inwendige van het kasteel slechts eene enkele verandering aangebracht. Deze betrof zijne slaapkamer, een klein vertrek van vijf meters in het vierkant, waar thans drie kunstmatige oranjeboomen hunne met vruchten beladen takken uitbreiden onder eene donkerblauwe met gouden sterren bezaaide zoldering, en te midden der zuidelijke landschappen langs de wanden. Uit deze kamer heeft men het gezicht op den Schwanstein (de Zwanenrots), waarvan de toen nog kale top ongetwijfeld indruk moest maken op de zoo ontvankelijke artistieke verbeelding van den jongen vorst.
In September 1869, ruim vijf jaren na zijne troonsbeklimming, legde Lodewijk II den eersten steen van Neu-Schwanstein, op de plek waar vroeger eene overoude vesting stond, in de nabijheid van rotsen, waar men nog sporen ziet van romeinsch metselwerk. Het kasteel, in romaanschen stijl gebouwd, ligt tweehonderd meter boven de omringende vlakte en duizend meter boven de zee, op eene langwerpige rots. Naar het westen hangt die rots samen met den berg, waarop Hohenschwangau verrijst; ten noorden daalt zij bijna loodrecht naar de vlakte af; terwijl zij ten zuiden en ten oosten met steile helling zich verliest in diepe afgronden, waarboven de woeste bergtoppen oprijzen, langs wier zijden de onstuimige P?llat naar beneden bruist. Geweldige fondamenten van graniet--als het ware eene voortzetting der rots--dragen het hoofdgebouw, de vleugels, de voorpoort en den zestig meters hoogen toren, die zich fier in de lucht verheft. Van welke zijde men het ook aanschouwt, steeds maakt dit trotsche kasteel een overweldigenden indruk.
Een breede weg, ter wederzijde door eeuwenheugende dennen omzoomd, die van Hohenschwangau bergopwaarts stijgt en langs den noordelijken gevel van het kasteel loopt, brengt u naar de voorpoort: een middengebouw met twee torens; boven de met twee withouten deuren gesloten poort prijkt het koninklijk wapen. In dit voorgebouw bevindt zich eene zaal met fraaie muurschilderingen, waar de Koning het middagmaal gebruikte, zoolang zijne vertrekken nog niet in orde waren gebracht. Door deze voorpoort komt men op een voor- of buitenhof, beneden den grooten, hooger gelegen binnenhof; rechts ziet men den Ridderbouw; in het midden de grondslagen der nog onvoltooide kapel; links de fondamenten van een evenzoo onvoltooiden vleugel. Een van planken gemaakte voorloopige trap voert van den eersten naar den tweeden hof, waarop zich in volle majesteit de voorgevel van het eigenlijke paleis verheft, vier verdiepingen hoog, gekroond met een hoog spits toeloopend dak. In zijn soberen, ernstigen eenvoud, met zijne strenge lijnen en smaakvolle rondboogvensters, heeft deze fa?ade een waarlijk monumentaal karakter.
De benedenverdieping van het paleis is zwaar gewelfd en verdeeld in ruime lokalen, bestemd voor keukens en dergelijke, voor het plaatsen van verwarmingstoestellen en voor een hijschtoestel, dat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.