De beklimming van den Fuji-yama | Page 7

J. Philipson-Radersma
hier moet neerstorten tusschen de steenen, voortdurend watervallen vormende. Meer dan eens moesten we over ontwortelde boomen heenklimmen of er onderdoor kruipen. Overal zag men sporen, dat hier dikwijls verschrikkelijke onweren moeten razen; regen en wind de boomen uit den grond rukken, als zij te oud geworden zijn om aan den storm weerstand te bieden. Slanke pijnboomen, die hunnen kameraden ontgroeid zijn en hunne toppen te hoog boven de anderen verheven hebben, worden door den bliksem getroffen en versplinterd. Het is niet enkel voordeel voor een bosch, Fuji's domineerenden en reusachtigen top tot nabuur te hebben! Maar in dezen weelderigen plantengroei, voortdurend frisch en vochtig gehouden door de wolken, die als eene koele streeling door de bladeren strijken, is geen plaats voor iets doodsch. Weldra zijn de doode stammen bedekt met het molligste fijne mos, en varens en andere planten groeien uit alle gaten en spleten. Het was een genot door dit bosch te gaan.
Ten laatste eindigde het. Wij kwamen weer voorbij een tempel, waar een uit steen gehouwen aap in biddende houding de voornaamste godheid scheen te zijn... "Honni soit, qui mal y pense!"
Toen strekte zich eene hellende vlakte voor ons uit, bedekt met de heerlijkste bloemen; anjeliers, hortensia's, oleanders, leeuwenbekjes, spirea's en honderden andere soorten groeiden hier in het wild en vervulden de frissche lucht met hare fijne geuren. Spinnewebben, nog overdekt met dauwdruppels, schitterden in het zonlicht en vormden als een diamanten lichtkrans om groote, veelkleurige spinnekoppen.
Ook deze bloementuin eindigde en nu begonnen de menschen zich den grond weer ten nutte te maken. Uitgestrekte velden met moerbeiplanten, dienende tot voedsel voor zijdewormen, liggen overal om Fuji's voet. Hier is de voornaamste zijde-industrie van Japan.
Het was nu bijna twaalf uur 's middags; het dorp Yoshida lag een mijl v����r ons uit, en achter ons de Fuji, zoo schitterend mooi als wij hem nog niet gezien hadden. Van dezen kant is de leelijke bult Hoeizan geheel onzichtbaar en Fuji rijst in zijn slanken, onberispelijken kegelvorm statig omhoog uit de omliggende vlakten, als een koning neerziende op zijne onderdanen.
In Yoshida wekte onze komst groote nieuwsgierigheid; uit alle huizen kwamen menschen te voorschijn en spoedig hadden wij een groot gevolg van jongens, die ons tot aan het Japansche h?tel vergezelden. Doch wij waren niet minder nieuwsgierig dan de brave Yoshida-bewoners en keken ongegeneerd alle huizen binnen, hetgeen trouwens met Japansche huizen al heel gemakkelijk gaat. Er was misschien geen enkel huis, waar men zich niet met zijde-industrie bezig hield. Groote, uit bamboe gevlochten bakken, waar nog levende zijdewormen tusschen moerbeibladen rondkropen of zich begonnen in te spinnen, en bakken met sneeuwwitte cocons, zag men overal. Hier was men bezig de cocons af te winden, na ze eerst in kokend water gehouden te hebben om de poppen te dooden, daar spon men de zijde tot garen, of weefde de bekende habutai. Deze wandeling door het dorp was werkelijk interessant en vermakelijk.
Na een uurtje in het h?tel uitgerust te hebben, begaven we ons weer op weg door een bijna vlakke, goed bebouwde streek.
Het was eene warme, weinig belangrijke wandeling van ongeveer vijf mijl, die ons bij het bergmeer Kawaguchi bracht. Hier huurden wij een bootje en zeilden naar den anderen oever.
Dat was heerlijk, zoo snel vooruit te komen en toch kalm te zitten, met de vermoeide bloote voeten bengelende in het koele water; het was bijna eene profanatie voor dat prachtige groen-blauwe water, zoo helder en doorschijnend dat we, zelfs bij aanmerkelijke diepte, den bodem konden zien. Omringd door het bekoorlijkste berglandschap, kon men zich verbeelden op een der Alpenmeeren te zeilen. Deze overvaart duurde ruim een uur.
Helaas werd onze prettige stemming eenigszins bedorven door de ontvangst, die ons aan den anderen oever ten deel viel. Een heele schare half volwassen meisjes stond op ons te wachten, en nauwelijks waren wij aan land en hadden afgehandeld met den bootsman, die natuurlijk weer probeerde ons dubbel tarief te laten betalen, of al die meisjes omringden ons met stuitend brutale manieren en bedelden met uitgestrekte handen om geld. Er was heelemaal geene aanleiding om dezen kinderen aalmoezen te geven; zij waren allen goed gekleed en behoorden klaarblijkelijk niet tot de armste klasse.
Toen ze zagen, dat ze geen succes zouden hebben, gingen ze ons jouwende vooruit om de dorpsbewoners tot den strijd op te wekken.
Zoo kregen wij daar een heele bende om en achter ons, die ons met de verschrikkelijkste Japansche scheldwoorden achtervolgden.
Als we ons nu hadden laten overhalen om dit twintigtal meisjes geld te geven, zouden wij dan ook genoodzaakt geweest zijn, deze heele bende voor eenige dagen te onderhouden?
Nu voerde onze weg over een bergrug, van welks top we een verrukkelijk uitzicht hadden over het pas verlaten meer. Het land was hier en daar bebouwd, doch zeer boschrijk en langs den weg groeiden struiken, geheel overdekt met witte, sterk riekende bloemen, die veel geleken
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 15
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.