De baanwachter

Hendrik Conscience
De baanwachter

The Project Gutenberg EBook of De baanwachter, by Hendrik
Conscience This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost
and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it
away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License
included with this eBook or online at www.gutenberg.net
Title: De baanwachter
Author: Hendrik Conscience
Release Date: September 6, 2004 [EBook #13378]
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859-1
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE
BAANWACHTER ***

Produced by Robbie Deighton, Miranda van de Heijning and the
Online Distributed Proofreading Team

HENDRIK CONSCIENCE
DE BAANWACHTER

[Illustratie: De notaris! Barmhartige God het is de notaris!]

DE BAANWACHTER

I
Wat ik ga vertellen, is voorgevallen--nu ongeveer twintig jaren
geleden--in de nabijheid eener Vlaamsche gemeente, die ik met den
vooronderstelden naam van Bolderhout zal aanwijzen, omdat ik anders
een zeer geacht burger door de herinnering eener bloedige ramp zou
kunnen kwetsen en bedroeven.
Bolderhout ligt nevens den ijzeren weg, op iets minder dan twee uren
van de stad. Alhoewel het dorp zeer bevolkt is en veel handel drijft,
bezat het ten jare 1852 nog geene standplaats, en waren zijne bewoners
verplicht drie kwart uurs verre te gaan, om de naastliggende halt te
bereiken.
Waar de steenweg naar Bolderhout over de spoorbaan loopt, stond een
gemetseld wachthuisje, schier te nauw om het bed te bevatten van den
man, die gelast was bij den doortocht der treinen de barreelen toe te
schuiven. Deze bediende moest tevens op een boogschot van daar nog
eenen tweeden weg bewaken en intijds afsluiten, om alle ongelukken te
voorkomen.
Ongetwijfeld was de baanwachter een getrouwd man met kinderen;
want men had nevens zijn huisje eenen ouden waggon van de 2e klas
zonder wielen nedergezet, om hem dus het gebruik van een paar
kamertjes te verschaffen.
Rondom den waggon was een klein, doch zeer lief hoveken aangelegd,
welks wegeltjes, door Spaansch gras afgeteekend, als met purperen
kransen waren omzoomd. Daar bloeiden onder den vollen glans der
zomerzon de laatste roode pioenen, de blauwe akeleien, de witte leliën,
de vuurkleurige ranonkels en bovenal de eerste rozen des jaars, die den

waggon omgeurden met de zoete, verkwikkende walmen der
bloemenkoningin.
Tegen den waggon zelven had eene beminnende hand eenige stammen
van wilden wijngaard gepoot. Deze hadden hunne gulzigwassende
ranken er over geworpen en bekroonden hem nu met een groen welfsel,
terwijl hunne slingerende twijgen onder den zoelen morgenwind
nevens het kleine deurtje wiegelden.
Het oude voertuig had waarlijk het voorkomen van een reusachtig
vogelnest, in welig loover verdoken; maar dit dichterlijk denkbeeld
werd gewijzigd door de witte gordijnen aan de venstertjes en het
lachend kinderhoofdje, dat er nu en dan door heenkeek.
Het was dus blijkbaar, niet alleen dat de waggon bewoond was, maar
tevens dat menschen, tevreden met hun nederig lot, in dit zonderling
verblijf, gelukkig en God dankend leefden.
Wat tot hunnen betrekkelijken welstand kon bijdragen, was het gebruik
eener breede en zeer lange streep gronds, hun nevens den ijzeren weg
tot moeshof afgestaan, en welke men beplant had met alles wat eene
werkzame hand de aarde tot voedsel van een huisgezin kan afdwingen.
Het was te midden der maand Juni. De zon had sedert den morgen met
schier onverdraaglijken gloed geschenen; maar nu neigde zij reeds ten
Westen, en alhoewel de lucht nog zeer heet en zwaar was, kon men
toch wat vrijer ademen.
Op de streep gronds, tusschen de reken van een aardappelstuk, stond
een man met eene spade te arbeiden. Hij kon ongeveer vijfendertig jaar
oud zijn, was sterk van leden en had een vastgeteekend, doch open
gelaat, dat van moed en vrede des harten getuigde.
Hem aan den arbeid ziende, zou men welhaast bespeurd hebben, dat hij
de spade op eene gansch bijzondere wijze behandelde en er niet
gemakkelijk mede weg kon. Inderdaad, hem ontbrak de linkerhand;
terwijl hij met de rechter- de spade in den grond stak, duwde hij met
zijnen stompen arm op het midden van den steel, om het werktuig

stevigheid te geven, of hij stak zijnen pols er onder, om de aarde op te
heffen en ter zijde te werpen.
Hij was bezig met de malsch opgeschotene struiken volgens Vlaamsche
wijze aan te aarden en zwoegde, dat het zweet hem langs de wangen
vloeide.
Nu en dan hief hij het hoofd op en keek met bezorgdheid naar een
priëel van geitenblad of kamperfoelie, dat nevens de streep gronds en
tegen de haag uit boomstaken was opgetimmerd.
Onder het groene loover en in de kleurige schaduw zat eene stokoude
vrouw, roerloos als een gebeiteld beeld, met de oogen gesloten en de
handen op de knieën. Zij moest bijna de uiterste grens des levens
bereikt hebben; want haar rug was gekromd, en de rimpelen op haar
gelaat schenen zoo talrijk en zoo diep, alsof haar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 31
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.