De Zwarte Kost | Page 4

Cyriel Buysse
losbrak, begonnen de prinsen, eensklaps zelf met draaiende ogen z�� wild van angst te schreeuwen, dat moeder Massijn en Fietje huilend in de keuken vluchtten.
Toen begreep de rampzalige Massijn dat hij zijn heerlijk plan bepaald moest opgeven. Op zijn dringend verzoek kwamen moeder Massijn en Fietje bevend terug in de kamer, en een korte beraadslaging werd gehouden. Het was vier uur; indien men spoed maakte kon men te Bavel de trein van vijf nog halen en dan zouden de prinsen ook v����r de avond te Amertinge nog terug zijn. Maar hoe gedaan om aan dat razend gepeupel te ontsnappen. Massijn, die het als naar gewoonte hoog in't hoofd had, stelde voor een huurkoets te bestellen en er maar wild mee dwars door het gewoel heen te rijden, al werden er ook wat armen en benen verpletterd. Doch moeder en Fietje, vindend dat het al bont genoeg geweest was, en dat men ook reeds meer dan genoeg geld verteerd had, bestreden dit plan en beweerden dat zij heel goed langs 't achterpoortje van de tuin konden uitgaan, en aldus, door de binnenwegen, het station bereiken.
De beide prinsen, die van heel het gesprek slechts duidelijk dit ene woord 'station' opvingen, knikten gretig toestemmend met het hoofd en herhaalden op schor-trillende toon:
--Oui, oui, Massa, station, retourner station Amertinge.
En 't werd aldus besloten. Badoe en Soera, hun rode pet in de hand, namen beleefd afscheid van moeder en Fietje, en volgden met rasse tred Massijn door de tuin. De beide vrouwen, bezorgd-hoofdschuddend op de drempel van het achterdeurtje staande, zagen, met een gevoel van verlichting, de schelrode petten en kousen zonder verdere onheilen achter de haag in 't groene veld verdwijnen, terwijl aan de voordeur, begeleid door geschreeuw en voetengetrappel, opnieuw het walgelijk straatdeuntje weergalmde, waarmee 't gepeupel 's ochtends de prinsen en Fortun�� tot aan hun huisje vergezeld had.

III
Toen Massijn met valavond alleen in Akspoele terugkwam, aarzelde hij even of hij rechtstreeks naar huis, dan eerst in _Het huis van Commercie_ om een glas bier zou gaan. Juist v����r de stoep nam hij plotseling zijn besluit en trad binnen.
Hij was, ofschoon innerlijk nog sterk opgewonden, uiterlijk heel wat gesust en ontnuchterd; en het maakte hem angstig te weten, wat voor een indruk de gebeurtenissen van de dag op Eulalie zouden teweeggebracht hebben. Hoewel hij niet, in de echte zin van 't woord met haar verloofd was, toch bestond er sinds jaren tussen hen een ernstige genegenheid, zij steeds wachtend dat hij haar ten huwelijk zou vragen, hij steeds aarzelend om het te doen, in zijn hoogmoed gekrenkt door de gedachte met een herbergmeisje te trouwen, en niettemin steeds door iets machtigs, waartegen hij vruchteloos poogde te worstelen, tot haar aangetrokken. In de laatste tijden toch had hun liefde bepaald wat vooruitgang gemaakt: hij had haar serieus van trouwen, en, zich voor eigen rekening te plaatsen, gesproken. Als ze nu van haar moeder een ordentelijke bruidsschat kreeg, kon de languitgestelde verbintenis wellicht spoedig tegemoet gezien worden.
Hij hoefde niet lang te wachten om de indruk waar te nemen, die hij die dag op Eulalie gemaakt had.
Zij stond achter de schenktafel toen hij binnenkwam, bezig met glazen te spoelen, het aangezicht rood en de blik koel, de mond misnoegd omlaag getrokken. Zij beantwoordde ternauwernood zijn groet, bracht hem zwijgend 't bestelde glas bier, nam haar breiwerk op en ging er opzij mee zitten. Een viertal andere klanten waren in de herbergzaal aanwezig, zwijgend, met de pijp in de mond en spotachtige blikken, schuins op hun stoelen gezeten. In een hoek zat bazin Vleurick, Eulalies moeder, een dikke, zestigjarige vrouw met wijd van elkander staande ogen, wat aan haar blik een verdwaalde uitdrukking gaf, erwten te doppen. Een korte stilte heerste, even gestoord door het geluid van de ouderwetse Vlaamse klok, die, door het driemaal herhaald geroep: 'Koekoek! koekoek! koekoek!' het geslagen halfuur aanduidde.
Massijn zette zich neer, keek naar de na?ef-geschilderde uurwerkplaat, waarop een moordenaar afgebeeld stond, die met de linkerhand een gevallen reiziger bij de keel, en, in zijn rechter, een opgeheven dolk hield, dronk even van zijn bier, zette het glas naast zich op een tafeltje, floot stil een deuntje. Eulalies koel onthaal maakte hem wrevelig, en in zijn binnenste voelde hij weer, met een vlijmende prikkel van toorn, de herinnering aan de hoon stijgen, die hem 's middags in het dorp te beurt gevallen was. Doch hij wilde er niets van laten blijken, hij zou er zich ditmaal met moedwil boven stellen; en, na een nieuw stilzwijgen, veinzend noch de spottende blikken van het viertal dorpelingen, noch de mokkende misnoegdheid op Eulalies aangezicht te bemerken:
--Eh ...ehwel, Eulalie, sprak hij gemaakt-luchtig, terwijl hij zich als in verrukking ruw de handen wreef--hebt ge mij va...andaag gezien met mijn twee zwa...a...arte prinsen'
Zij antwoordde niet dadelijk. Zij bleef een poosje stil voortbreien, met diep gebogen hoofd sneller haar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 25
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.