De Zuidster | Page 6

Jules Verne
dan ook onze gast!..."
"Neen, dank u, mijnheer!" antwoordde Cyprianus koel. "Ik heb mijne brieven vóór het vertrek van de post nog te sluiten."
Toen hij heengegaan was, bromde mr. Watkins, terwijl hij zijne pijp met een stuk geteerd touw aanstak, dat tot dit doeleinde steeds smeulende gehouden werd en zich in de onmiddellijke nabijheid zijner hand bevond:
"Dolle, dolle kerels, die Franschen!"
En daarop schonk hij zich een groot glas boordevol met gin in.

TWEEDE HOOFDSTUK.
IN DE DIAMANTVELDEN.
Wat de jonge ingenieur nog wel het meest vernederend vond in het antwoord, dat mr. Watkins hem gegeven had, was dat hij niet kon nalaten hem, in weerwil van den ruwen vorm, waarin dat antwoord gegoten was, gelijk te geven. Het verwonderde hem zelfs, nu hij er over nadacht, dat hij de tegenwerpingen van den pachter niet voorzien en dat hij zich aan een dergelijk blauwtje blootgesteld had.
Zooveel is zeker, dat hij tot heden niet aan den afstand gedacht had, dien het verschil van vermogen, van ras, van opvoeding, van bewegingskring tusschen het jonge meisje en hem daargesteld hadden. Gewoon als hij sedert vijf of zes jaren was, de mineralen slechts uit een wetenschappelijk oogpunt te beschouwen, waren de diamanten slechts koolstof-monsters, ter nauwernood goed om in het museum van de Mijnschool te prijken. Daarenboven, omdat hij, uit een maatschappelijk oogpunt beschouwd, in Frankrijk zich op een hooger standpunt geplaatst achtte dan dat der Watkins, had hij de onmetelijke koopmanswaarde van de rijke diamantmijn, die het bezit des pachters was, geheel en al uit het oog verloren. Geen oogenblik was het hem in de gedachte opgekomen, dat er werkelijk een aanmerkelijke afstand bestond tusschen de dochter van den eigenaar van de Vandergaarts-Kopjes-mijn en een Fransch ingenieur. En zou ook die gedachte bij hem opgekomen zijn, dan, met zijne Parijsche levensopvattingen en in zijne hoedanigheid van oudleerling der Polytechnische School, zou hij gemeend hebben, dat hij op het punt was een huwelijk beneden zijn stand aan te gaan.
De barre toespraak van Mr. Watkins schrikte hem pijnlijk uit die droombeelden wakker. Cyprianus bezat te veel gezond verstand om de degelijke argumenten van den pachter niet naar waarde te schatten; ook om zich niet nijdig te maken over een vonnis, dat hij in den grond billijk moest noemen.
Dit belette evenwel niet dat de slag, die hem trof, raak, pijnlijk raak was. En nu hij gedwongen was, van het denkbeeld om Alice de zijne te noemen af te zien, gevoelde hij plotseling hoe dierbaar zij hem in die drie maanden geworden was.
Het was inderdaad nog slechts drie maanden geleden, dat Cyprianus Méré in Grikwaland was gekomen en het jonge meisje had leeren kennen.
Wat was dat al lang geleden en wat was dat al ver verwijderd! Hij herinnerde zich toch nog zeer goed dat hij den eindpaal van zijne lange reis van het eene halfrond naar het andere op een uiterst warmen en stoffigen dag bereikte.
Hij was ontscheept te zamen met zijn vriend Pharamond Barthès, een oude schoolmakker, die voor de derde maal in Zuid-Afrika kwam jagen en die hem aan de Kaap vaarwel gezegd had. Die Pharamond Barthès was naar het Basuto-land getrokken, alwaar hij hoopte een troepje negerkrijgslieden aan te werven, dat hem gedurende zijne jachttochten zoude vergezellen. Wat Cyprianus betrof, die had plaats besproken en genomen in den waggon of de kar met veertien paarden bespannen, die den postwagendienst in die streken verrichtte, en had zoo de reis naar de Diamantvelden ondernomen.
Zes of zeven groote kisten--bevattende een compleet scheikundig laboratorium en eene mineralogische verzameling, waarvan hij ongaarne gescheiden zoude zijn--vormden het bagage-materiaal van den jeugdigen geleerde. Maar de vorenbedoelde postwagen liet slechts vijftig kilogrammen passagiersgoed toe, zoodat hij genoodzaakt was geweest die kostbare kisten toe te vertrouwen aan een kar met ossen bespannen, die ze met een voorwereldsche langzaamheid naar Grikwaland zou brengen.
De bedoelde postwagen was een groote Jan pleizier, die twaalf zitplaatsen bevatte en door een tent van zeildoek gedekt was. Hij stond op vier verbazend groote wielen, die voortdurend nat gehouden werden door het water der beken en rivieren, die doorwaad en doorgetrokken moesten worden. De paarden waren twee aan twee gespannen en werden soms door muildieren versterkt.
Een tweetal koetsiers, die naast elkander op den bok zaten, menden hen met groote behendigheid. Een daarvan hield de teugels, terwijl de andere de zeer lange zweep van bamboe voerde, die veel weghad van een hengelstok en niet alleen gebruikt werd om de aangespannen dieren aan te wakkeren, maar ook om hen te geleiden, den weg te wijzen.
De weg voerde langs Beaufort, een fraaie kleine stad, aan den voet van het gebergte Nieuweveld gebouwd, overschreed die bergketen, leidde langs Victoria, vervolgens langs Hope-town--eigenaardige naam, die "stad der hoop" beteekent--die aan den oever der Oranje-rivier gelegen is, om zich van daar naar Kimberley te richten en naar de voornaamste diamant-ontginningsplaatsen, die er slechts weinige mijlen van verwijderd liggen.
Dat was eene moeilijke
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 102
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.