De Zuidster | Page 9

Jules Verne
en krijgsbenoodigdheden, wollen dekens en sigaren,
versche groenten en geneesmiddelen, ploegen en fijne toiletzeepen,
nagelborstels en verduurzaamde melk, keukenkachels en
steendrukplaten, in één woord: er was alles, behalve koopers.
De reden daarvan was dat de bevolking zich nog op het mijnterrein
bevond, dat nog drie- of vierhonderd meters van New-Rush verwijderd

lag.
Cyprianus deed wat alle nieuw aangekomenen deden: hij spoedde zich
naar de mijnen, terwijl men het middagmaal toebereidde in de
eenvoudige hut, die met den hoogdravenden naam van Hotel
Continental begiftigd was.
Het was ongeveer zes uren in den namiddag. De zon begon zich reeds
bij den horizon met eene vergulde tint te omringen. De jonge ingenieur
merkte een keer te meer op de overgroote middellijn, welke zoowel de
dagvorstin als de maan onder deze zuidelijke breedten aanneemt,
zonder dat daarvan vooralsnog eene voldoende verklaring is kunnen
gegeven worden. Die middellijn scheen wel dubbel zoo groot te zijn als
die in Europa waargenomen wordt.
Maar een ander en meer nieuw schouwspel wachtte Cyprianus Méré bij
de Kopjes-mijn, namelijk op het terrein der diamantdelving zelf.
Bij den aanvang der werkzaamheden vormde de mijn een kleinen
platkoppigen heuvel, die de vlakte, welke overal elders zoo gelijk als de
oppervlakte der zee was, op deze plek als met een bult opschikte. Thans
evenwel vertoonde die bult eene onmetelijke, uitholling met
trechtervormig toeloopende wanden, een soort van circus van
elliptischen vorm, die eene oppervlakte besloeg van ongeveer veertig
vierkante meters. Die oppervlakte bevatte niet minder dan drie- of
vierhonderd "claims" of mijnvergunningen, die eenendertig voet zijden
matten en die door de rechthebbenden naar eigen goedvinden
ontgonnen werden.
De arbeid bestaat doodeenvoudig daarin, dat de aarde met pikhouweel
en schop uit dien bodem, die over het algemeen uit een soort
roodachtig zand vermengd met puin bestaat, losgewerkt wordt. Dan
wordt die aarde buiten de mijnboorden gebracht en verder naar de
uitzoek-tafels vervoerd, om daar uitgewasschen, gestampt, gezeefd en
met de grootste zorg uitgezocht te worden, om te zien of zij geen
kostbare gesteenten bevat.
Al die claims zijn onafhankelijk van en zonder verbinding met elkander

gegraven, en vormen natuurlijk kuilen van verschillende diepte. Er zijn
er die honderd meter en dieper bereiken, anderen peilen slechts vijftien,
twintig of dertig meter.
Ieder begiftigde is ter wille van den arbeid, ook van het vrije verkeer in
de mijn, door de officiëele reglementen verplicht langs een der zijden
van zijn put eene breedte gronds van zeven voet geheel onaangeroerd te
laten. Die ruimte, vermeerderd met een gelijke breedte langs den put
van den buurman, spaart eene soort weg of dijk uit, die de oppervlakte
van den oorspronkelijken bodem uitmaakte.
Dwars over dien dijk of banket wordt eene opeenvolging van balken
gelegd, die aan weerszijden ongeveer een meter uitsteken en daardoor
eene voldoende breedte daarstellen, dat twee wagentjes elkander zonder
gevaar van aanhaking kunnen voorbijrijden.
Ongelukkig voor de stevigheid van dien hangweg, en ook voor de
veiligheid der mijnwerkers, gaan de meeste der concessionarissen er
toe over den grond, die den voet van den muur vormt, trapsgewijze uit
te steken naarmate de uitgravingen dieper vorderen, zoodat de
vorenbedoelde balken, die soms boven eene dubbele hoogte van die der
torens van de O.L. Vrouwekerk te Parijs uitsteken, eigenlijk op het
grondvlak liggen eener piramide, die op hare punt zou rusten. Het
gevolg van zulk een gevaarlijke manier van werken is gemakkelijk te
voorzien, namelijk dat die dijken veelvuldig, hetzij in den regentijd,
hetzij bij plotselinge temperatuurswisselingen, waardoor barsten in den
grond ontstaan, instorten. Maar die schier regelmatig terugkeerende
ongelukken verhinderen de onvoorzichtige mijnwerkers niet, hun claim
tot aan den uitersten grenswand uit te graven.
Toen Cyprianus de mijn naderde, zag hij niets anders dan karren,
geladen of ledig, die langs die hangwegen voortreden. Maar toen hij
genoegzaam tot den rand genaderd was om den blik in de mijn te laten
doordringen, toen bespeurde hij daar eene menigte mijnwerkers van
ieder ras, van iedere kleur, van iedere kleeding, die met ijver beneden
in die claims arbeidden. Daar waren negers en blanken, Europeanen en
Afrikanen, Mongolen en Celten, het meerendeel bijna totaal naakt, of
slechts met een linnen broek of een flanellen of katoenen hemd gekleed,

terwijl zij op het hoofd breedrandige stroohoeden droegen, die veelal
met struisvederen getooid waren.
Al die mannen vulden lederen emmers met aarde en heschen die
vervolgens door middel van koorden van koevellen vervaardigd langs
dikke ijzerdraadkabels, die door groote houten cilinders in beweging
werden gebracht, op naar den rand der mijn. Daar werden die emmers
zoo spoedig mogelijk in karren geledigd en daalden weer in den claim
af, om andermaal gevuld naar boven gehaald te worden.
Die lange ijzeren kabels waren diagonaalsgewijze in de
parellelopipedums gespannen, die door de claims gevormd werden, en
verleenden aan de "dry diggings" of aan de zoogenaamde
diamantmijnen in den drogen grond een bijzonder uitzicht en karakter.
Men zou gezegd hebben dat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 104
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.