was weldra haast niet meer te herkennen, zoo mooi werd zij.
Vader en moeder Trom konden hun oogen bijna niet gelooven, toen zij
even binnen kwamen om een kijkje te nemen. Zij sloegen de handen
van verbazing in elkaar, en Trom mompelde:
"Wat een feest,--wat een feest! 't Heele dorp vlagt, en dan die schuur! O,
die Dik is een bizonder kind, en dat is-ie!"
Moeder Griet was dat volkomen met hem eens, maar zij gunde zich den
tijd niet om lang te kijken, want zij had het nog meer dan druk om alles
voor het feest in gereedheid te brengen. De beste spullen moesten uit de
kast, en alles werd zorgvuldig geschuierd en opgeknapt. Trom had het
vreeselijk druk met zijn hoogen hoed, denzelfden nog, waarop Dik was
gaan zitten, toen deze nog een kleine jongen was. Trom poetste de
stugge haartjes glad en liefkoosde hem wel honderdmaal met de mouw
van zijne lakensche jas. De man zag er wat deftig uit, heelemaal in 't
zwart en met dien hoogen hoed op. 't Model van zijn costuum was wel
wat ouderwetsch,--want 't was zijn eigen trouwpak nog, dat hij maar
zelden had aangehad,--en zijn hoed was wel wat hoog van bol en breed
van rand, maar dat hinderde niet.
"Die hoed is nog mooi, en dat is-ie," zei Trom, "en mijn pak kan ook
nog best mee, en dat kan het."
Dik was van top tot teen in 't nieuw. Hij had ook een lakensch pak laten
maken en een hoogen hoed gekocht. Zelf vond hij wel, dat hij er met
den hoed erg gek uitzag, maar Trom zei, dat hij hem deftig stond, en
dat deed-ie. Dik's nieuwe laarzen kraakten bij elken stap, zoodat men
hem in de verte al kon hooren aankomen. Dik had er een hekel aan,
maar zijn vader vond dat ook al erg deftig.
"Alle laarzen van deftige menschen kraken, en dat doen ze," zei hij
wijs.
Eindelijk werd het tijd om naar het huis van de bruid en vervolgens
naar het gemeentehuis te gaan, waar het huwelijk zou worden
voltrokken. Het drietal begaf zich daarom op weg.
Dik zag wel wat tegen de plechtigheid op, en hij voelde zich in zijn
mooie zwarte pak, in zijne krakende laarzen en onder zijn hoogen hoed
verre van lekker. Hij was in het geheel geen mensch voor zooveel
moois en plechtigs. Maar 't moest nu eenmaal gebeuren, en hij besloot
daarom zoo goed mogelijk door den zuren appel heen te bijten.
Vader en moeder Trom keken met gepasten ernst naar al de vlaggen,
die ter eere van hun zoon waren uitgestoken, en vonden zich verbazend
gewichtig. Moeder Griet zag er ook zeer feestelijk uit. Zij had hare
zijden japon aan, waarover een met palmen doorgewerkte omslagdoek,
die haar in den vorm van een gelijkbeenigen driehoek over den rug
hing met de punt naar beneden, een zijden hoedje op met groote
keellinten, en aan haar arm een karbies, welke in sterke mate de
aandacht trok van de kinderen, die den kleinen stoet omringden en
steeds in aantal toenamen. Een van de grootste jongens begon al
spoedig te zingen:
"Bruid, bruid, strooi wat uit!"
Maar de anderen legden hem het zwijgen op met de opmerking, dat de
bruid nog niet aanwezig en hij dus met zijn liedje te vroeg was.
De jongens en meisjes zagen er zeer opgewekt uit en het ontbrak hun
niet aan de noodige luidruchtigheid.
Zoo bereikte het drietal de woning van de bruid, waar de gasten, die
voor het feest genoodigd waren, zich reeds verzameld hadden. Met een
krachtigen handdruk werd Dik ontvangen, die onhandig met zijn
hoogen hoed omsprong en voortdurend het vervelende kraken van zijne
laarzen hoorde.
't Was nu hoog tijd om naar het raadhuis te gaan. De stoet stelde zich
dus op. Jan Vos en zijn verloofde openden de rij, daarop volgden Dik
en Anneke, daarachter de wederzijdsche ouders en verdere familieleden,
en eindelijk de vrienden en kennissen, die genoodigd waren. Piet van
Dril en zijn jonge vrouw, want Piet was al sedert een jaar getrouwd,
waren de laatsten van den stoet.
De meisjes en vrouwen hadden allen een groote karbies, tot groote
vreugde van de jongens en meisjes, die zich vol blijde verwachting
voor het huis hadden opgesteld. Nauwelijks waren de bruiloftsgasten
zichtbaar, of daar klonk uit wel honderd kelen:
"Bruid, Bruid, Strooi wat uit! Bruid, Bruid, Strooi wat uit!"
't Was een verschrikkelijk gejoel en lawaai, maar de karbiezen bleven
potdicht. Eerst moest het jonge paar getrouwd zijn; zoolang dat niet
gebeurd was, werd er niet gestrooid.
In lange rij trok de stoet door het dorp en bereikte ongestoord het
raadhuis. Daar werden de groote deuren geopend door den veldwachter,
die bij trouwpartijen dienst deed als concierge, en men nam plaats in de
trouwzaal, waar vele dorpelingen aanwezig waren om van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.