De Zonderlinge Lotgevallen van Gil Blas van Santillano | Page 3

Alain René le Sage
oom te moeten verlaten aan wien ik zoovele verplichtingen had, dat ik den goeden man zoo verteederde, dat hij mij meer geld gaf, dan hij gedaan zou hebben, had hij op den bodem van mijn ziel kunnen lezen. Voor mijn vertrek ging ik mijn vader en moeder omhelzen, die mij geene vermaningen spaarden. Zij smeekten mij vooral God te bidden voor mijn oom, als eerlijk mensch te leven, mij niet in kwade zaken te begeven, en vooral niet het goed van anderen te nemen. Na mij verschrikkelijk lang en vervelend te hebben toegesproken, gaven zij mij hun zegen, wat ook het eenige cadeau was dat ik van hen verwachtte. Dadelijk daarop besteeg ik mijn muilezel en trok uit de stad.

HOOFDSTUK II
Wat er gebeurde op weg naar Pegnaflor, wat hij deed toen hij daar aankwam en met wien hij soupeerde.
Daar was ik dus buiten Ovi��do, op weg naar Pegnaflor, in het vrije veld meester van mijzelven, van een slechten ezel en van veertig goede dukaten, ongerekend eenige realen die ik van mijn zeer geachten oom gestolen had. Het eerste wat ik deed, was mijn ezel zijn gang te laten gaan, d. w. z. voetje voor voetje. Ik legde den teugel over zijn hals en de dukaten uit mijn zak halend, begon ik ze in mijn hoed te tellen en over te tellen. Ik was buiten mezelf van vreugde; nooit had ik zooveel geld gezien; ik werd niet moe het te bekijken en te bevoelen. Ik telde het misschien voor de twintigste maal, toen eensklaps mijn ezel midden op den weg bleef stilstaan met de ooren in den wind. Ik dacht dat iets hem aan het schrikken had gebracht, ik keek wat dat zijn kon en zag op den weg een omgekeerden hoed liggen, waarop een rozenkrans met dikke kralen lag, en hoorde tegelijkertijd een huilerige stem roepen: "Edele heer, heb medelijden met een armen kreupelen soldaat; werp als het u belieft een paar zilverstukken in dien hoed, in de andere wereld zult ge er voor beloond worden." Ik keek naar den kant waar de stem vandaan kwam en zag aan den voet van een struik op een pas of twintig van mij af een soort soldaat, die op twee gekruisde stokken het uiteinde van een musket liet rusten, dat mij nog langer scheen dan een piek, en dat op mijn gelaat gericht was.
Op dit gezicht, dat mij deed beven voor het welzijn der kerk, bleef ik staan, drukte mijn dukaten stevig tegen mijn borst, nam er een paar realen van en terwijl ik den hoed, die bestemd was om de aalmoezen van de bevreesde geloovigen in ontvangst te nemen, naderde, wierp ik ze er ����n voor ����n in, om den soldaat duidelijk te toonen, dat ik er erg royaal mee was. Hij was dan ook zeer voldaan over mijn edelmoedigheid en gaf mij zooveel zegeningen als ik schoppen gaf aan mijn muilezel om snel van hem af te komen. Het vervloekte beest stoorde zich er echter niet aan en ging geen stap vlugger; de langdurige gewoonte voetje voor voetje te gaan met mijn oom had hem het galoppeeren geheel doen verleeren.
Ik beschouwde dit als een niet al te best voorteeken voor mijn reis, want ik bedacht dat ik nog lang niet in Salamanca was en dat ik dus nog wel slechtere ontmoetingen zou kunnen hebben. Het leek mij dan ook zeer onvoorzichtig van mijn oom, dat hij mij niet onder de hoede van een muilezeldrijver had gesteld. Hij had dit zeker moeten doen, maar hij had bij zichzelf gedacht dat de reis hem minder zou kosten als hij mij den muilezel gaf en hieraan had hij meer gedacht dan aan het gevaar dat ik misschien op reis zou kunnen loopen. Ik besloot dan ook als ik het geluk mocht hebben Pegnaflor te bereiken, mijn muilezel daar te verkoopen en met een muilezeldrijver naar Astorga te gaan en vandaar naar Salamanca. Hoewel ik nooit van Ovi��do was weggeweest, kende ik toch zeer goed de namen der steden die ik passeeren moest, daar ik mij daarvan v����r mijn vertrek op de hoogte had gesteld.
Ik kwam goed en wel te Pegnaflor en hield stil voor een herberg, die er nogal goed uitzag. Nauwelijks was ik afgestapt of de herbergier kwam mij zeer netjes ontvangen, nam zelf mijn valies op zijn schouder en bracht mij naar een kamer, terwijl een van de knechts intusschen mijn muilezel op stal bracht. De herbergier, een zekere Andreas Corcuelo, was de grootste kletskous van heel Asturie en vertelde even graag zijn eigen zaken als hij begeerig was die van anderen te hooren. Hij vertelde mij zonder de minste noodzakelijkheid dan ook al heel spoedig dat hij lang als sergeant gediend had in dienst van den koning en dat hij nu vijftien maanden den dienst had verlaten en getrouwd was
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 149
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.