buiten, de hovenier scheen zijne stappen naar een
looverhuisje te richten.
"Welnu, Jakob," zeide de jongeling, "ik brand van verlangen om uwe
openbaringen te hooren en overtuigd te worden, dat gij u over het lot
van mijnen oom bedriegt."
"Ik ben bereid om u te zeggen, wat ik weet," antwoordde de grijsaard,
"maar laat mij u eerst van iets verwittigen. Ik wensch uit den grond des
harten, en Peternelle insgelijks, Willem, dat uw oom u vriendelijk
ontvange en genegenheid voor u gevoele. Daartoe is het noodig, dat gij
niets doet, dat hem kunne mishagen of bedroeven. Spreek in zijne
tegenwoordigheid niet van de hesp, laat hem niet verdenken, dat gij
hier zwijnenvleesch hebt gevonden, en bovenal niet, dat gij er hebt van
gegeten."
"Hoe? Nog al wonderlijker!" mompelde de verbaasde jongeling. "Is
mijn oom een Jood geworden?"
"Neen, maar hij wil niet, dat er een dier gedood worde. Ik mag zelfs de
rupsen van de boomen niet doen. Kom, kom, gij zult nog al meer het
hoofd schudden."
"Maar gij vervult mij met angst. Welk schrikkelijk gepeins! Zou mijn
arme oom ziek zijn in de hersens?"
"Ho, denk dit niet!" riep de oude man. "Uw oom heeft te veel verstand
en is te geleerd, dit is juist zijn ongeluk. Ik heb den pastoor in de kerk
eens hooren preeken, dat men, om gelukkig te leven, arm van geest
moet zijn. Vroeger heb ik daarop langen tijd liggen dubben, maar nu
begrijp ik het ten volle."
Zij traden in een prieel van ijpenloof, waar, rondom eene vermolmde
tafel, nog twee ruwe banken stonden.
"Nu, mijn lieve Jakob, poog duidelijk te zijn, en heb de goedheid mij te
antwoorden," zeide de jongeling, zich nederzettende. "Mijn oom is niet
ziek, en gij beweert nogtans, dat hij juist in den nacht van den 31sten
dezer maand zal sterven? Heeft hij zelf u dit aangekondigd?"
"Wel honderdmaal sedert vier maanden."
"En waarop grondt mijn oom die onbegrijpelijke meening? Wie heeft
hem gezegd, dat zijn dood zoo nabij is?"
"Een geest."
Ondanks de treurige stemming zijns gemoeds, schoot Willem in eenen
lach.
"Een geest?" schertste hij. "Bah! er zijn geene geesten, ten minste niet
zooals gij het meent."
"Ja, gij komt van de stad," zuchtte de grijsaard spijtig. "Daar gelooft
men niets, en men verleidt er goede menschen als gij, Willem, om aan
alles te twijfelen. Het is uwe schuld niet, kind. Hoe, er zijn geene
geesten? De lucht krielt er van, en terwijl wij hier zitten te kouten, zijn
er wel honderd misschien in dit prieel, die ons zien en hooren."
De jongeling beschouwde den hovenier met eene zonderlinge
uitdrukking van medelijden.
Jakob, door zijnen schertsenden blik gekwetst, rechtte het hoofd en
sprak:
"Wat, er zijn geene geesten? Hoeft mijne grootmoeder niet maanden
lang den geest harer zuster voor haar bed zien verschijnen, totdat zij ter
harer gedachtenis eene beloofde bedevaart had gedaan? Heeft te
Lommel de geest van den gierigen pachter Adriaans niet gespookt en
rondgedwaald, totdat zijn verborgen geld door zijne kinderen was
ontgraven?"
"Dit zijn altemaal inbeeldsels, Jakob."
"Gij lacht en gelooft mij niet, Willem? Welnu, luister wat mijn vader
zaliger met zijne eigene oogen heeft gezien. Er was te Desschel een
oude pachter, die zich had ontkleed, voordat hij slapen ging, gelijk het
spreekwoord luidt. Dit is te zeggen, dat hij zijne pachthoeve en zijn
goed aan zijnen zoon had afgestaan, mits vrijen woon en kost tot zijnen
dood. Maar de oude man leefde te lang voor den ondankbaren zoon, en
men spaarde op zijn voedsel en men behandelde hem zoo slecht, dat hij
eindelijk van verdriet stierf. In plaats van den doode een goed hemd aan
te doen, zooals het behoort, lijkte men hem met een oud, versleten
hemd vol gaten. Welnu, wat is er geschied? De misdadige zoon, die
zich zelven niets liet ontbreken, kwam in den nacht half bedronken van
de kermis. Zijn weg leidde hem over het kerkhof. Daar stond de geest
zijns vaders, die hem wachtte en hem het versleten hemd over het
hoofd wierp. Dit hemd brandde hem als het vuur der hel, hij
schreeuwde om hulp en wilde van het kerkhof vluchten, maar vooraleer
hij den gewijden grond had verlaten, viel hij steendood op het gras.
Men heeft des anderen daags zijn lijk daar vinden liggen, en mijn vader
heeft het helpen wegdragen. Het was geheel zwart. Wat zegt gij
daarvan?"
"Ik zeg, dat de man waarschijnlijk aan het overmatig gebruik van
sterken drank is bezweken. Niemand was tegenwoordig, toen hij stierf.
Hoe weet men dan, wat er met hem en met eenen geest zou geschied
zijn? Gij begrijpt, Jakob, dat dit een vertelsel is, dat men naderhand
heeft uitgevonden."
"Zijt ge nog niet overtuigd?" mompelde de hovenier verwonderd "Ik
zal u wel honderd geschiedenissen van geesten vertellen, de eene veel
meer waar nog dan de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.