De Ziekte der Verbeelding | Page 9

Hendrik Conscience
ziek zijn in de hersens?"
"Ho, denk dit niet!" riep de oude man. "Uw oom heeft te veel verstand en is te geleerd, dit is juist zijn ongeluk. Ik heb den pastoor in de kerk eens hooren preeken, dat men, om gelukkig te leven, arm van geest moet zijn. Vroeger heb ik daarop langen tijd liggen dubben, maar nu begrijp ik het ten volle."
Zij traden in een prieel van ijpenloof, waar, rondom eene vermolmde tafel, nog twee ruwe banken stonden.
"Nu, mijn lieve Jakob, poog duidelijk te zijn, en heb de goedheid mij te antwoorden," zeide de jongeling, zich nederzettende. "Mijn oom is niet ziek, en gij beweert nogtans, dat hij juist in den nacht van den 31sten dezer maand zal sterven? Heeft hij zelf u dit aangekondigd?"
"Wel honderdmaal sedert vier maanden."
"En waarop grondt mijn oom die onbegrijpelijke meening? Wie heeft hem gezegd, dat zijn dood zoo nabij is?"
"Een geest."
Ondanks de treurige stemming zijns gemoeds, schoot Willem in eenen lach.
"Een geest?" schertste hij. "Bah! er zijn geene geesten, ten minste niet zooals gij het meent."
"Ja, gij komt van de stad," zuchtte de grijsaard spijtig. "Daar gelooft men niets, en men verleidt er goede menschen als gij, Willem, om aan alles te twijfelen. Het is uwe schuld niet, kind. Hoe, er zijn geene geesten? De lucht krielt er van, en terwijl wij hier zitten te kouten, zijn er wel honderd misschien in dit prieel, die ons zien en hooren."
De jongeling beschouwde den hovenier met eene zonderlinge uitdrukking van medelijden.
Jakob, door zijnen schertsenden blik gekwetst, rechtte het hoofd en sprak:
"Wat, er zijn geene geesten? Hoeft mijne grootmoeder niet maanden lang den geest harer zuster voor haar bed zien verschijnen, totdat zij ter harer gedachtenis eene beloofde bedevaart had gedaan? Heeft te Lommel de geest van den gierigen pachter Adriaans niet gespookt en rondgedwaald, totdat zijn verborgen geld door zijne kinderen was ontgraven?"
"Dit zijn altemaal inbeeldsels, Jakob."
"Gij lacht en gelooft mij niet, Willem? Welnu, luister wat mijn vader zaliger met zijne eigene oogen heeft gezien. Er was te Desschel een oude pachter, die zich had ontkleed, voordat hij slapen ging, gelijk het spreekwoord luidt. Dit is te zeggen, dat hij zijne pachthoeve en zijn goed aan zijnen zoon had afgestaan, mits vrijen woon en kost tot zijnen dood. Maar de oude man leefde te lang voor den ondankbaren zoon, en men spaarde op zijn voedsel en men behandelde hem zoo slecht, dat hij eindelijk van verdriet stierf. In plaats van den doode een goed hemd aan te doen, zooals het behoort, lijkte men hem met een oud, versleten hemd vol gaten. Welnu, wat is er geschied? De misdadige zoon, die zich zelven niets liet ontbreken, kwam in den nacht half bedronken van de kermis. Zijn weg leidde hem over het kerkhof. Daar stond de geest zijns vaders, die hem wachtte en hem het versleten hemd over het hoofd wierp. Dit hemd brandde hem als het vuur der hel, hij schreeuwde om hulp en wilde van het kerkhof vluchten, maar vooraleer hij den gewijden grond had verlaten, viel hij steendood op het gras. Men heeft des anderen daags zijn lijk daar vinden liggen, en mijn vader heeft het helpen wegdragen. Het was geheel zwart. Wat zegt gij daarvan?"
"Ik zeg, dat de man waarschijnlijk aan het overmatig gebruik van sterken drank is bezweken. Niemand was tegenwoordig, toen hij stierf. Hoe weet men dan, wat er met hem en met eenen geest zou geschied zijn? Gij begrijpt, Jakob, dat dit een vertelsel is, dat men naderhand heeft uitgevonden."
"Zijt ge nog niet overtuigd?" mompelde de hovenier verwonderd "Ik zal u wel honderd geschiedenissen van geesten vertellen, de eene veel meer waar nog dan de andere. Bij voorbeeld, daar was Mie Katrien, de vrouw van den wagenmaker...."
Willem vreesde nog vele zulke geschiedenissen te moeten aanhooren, hij had overwogen, dat, indien hij den eenvoudigen man in zijn geloof aan spoken en geesten bleef wederstreven, er geen eind aan komen zou, en hij dus van hetgeen hij wilde weten niets kon vernemen.
Hij onderbrak zijne rede en zeide:
"Hoor, Jakob, ik beweer niet, dat er volstrekt geene geesten zijn."
"Ha, ha, ik wist wel, dat ik u zou overtuigen!" juichte de grijsaard. "Gij stamt af van Christelijke ouders, Willem."
"Maar, Jakob lief, men kan een goed Christen zijn zonder aan al die vertellingen van spoken en geesten te gelooven. Integendeel, bijgeloovigheid is eene groote zonde. Dan, genoeg daarover. Gij vergeet, mijn vriend, wat gij beloofd hadt mij te verklaren. Mijn oom is niet ziek, en toch zou hij binnen vier dagen sterven? Dit schijnt mij ook een vertelsel, want hoe zou het kunnen geschieden? Mijn oom, die, ik twijfel er niet aan, een verstandig man is, zal toch zich zelven niet gaan dooden? Wat hebt gij dan, Jakob? Het is, alsof gij verbleektet en benauwd waart?"
"God beware alle menschen voor zulken ijselijken dood!" zuchtte de hovenier.
"Maar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 53
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.