zal Amsterdam in deze nieuwe kerk, aan haar ouden patroon Sint-Nicolaas gewijd, een werkelijk monumentaal gebouw, een prachtig sieraad te meer bezitten.
Maar terwijl wij ons verdiepen in ons architektonisch praatje, heeft de boot haar tocht aangevangen. Zij heeft zich van den steiger losgemaakt en wendt den steven naar het westen. Eene prettige vaart. Er waait eene frissche koelte uit het noordwesten, die de golfjes van het IJ krullen en in zilveren schuim voor den boeg opspatten doet; die de grijsachtige wolken, als reusachtige vogels, voor zich uitjaagt en ons daardoor mede het verrukkelijk schouwspel biedt van die kleur- en lichteffekten, dat afwisselend spel van licht en schaduw, waarvan het oog zich nooit verzadigen kan. Daar is, ik weet het wel, daar is schromelijk veel water in ons land; maar toch, beklagen wij er ons niet al te zeer over: water is het leven, is de ziel van een landschap; geen landschap is leelijk of eentonig, als er water is; en zelfs bij het bewonderend aanschouwen van prachtig schoone landschappen kan het ons overkomen, dat wij iets missen, en dat wij het als instinktmatig gevoelen: hoeveel schooner zou het zijn, indien er water ware. En ook nu, terwijl de stoomboot voortgaat in snelle vaart en het Westerdok en de nieuwe steigers en de Houthaven langs ons heengaan, bewonderen wij de fijne, zilvergrijze, nevelachtige tinten van lucht en horizon; de wisselende gestalten en kleuren der wolken, die haar vluchtige schaduwen over het landschap werpen; het spel der grijsachtige wateren, waarover de najaarszon nu en dan een stroom van tintelend licht werpt. Zie, hoe ze zich reppen, die kleine golfjes, voortgedreven door den adem des winds, hoe ze elkander haastig najagen en over elkaar heenbuitelen in dartele vaart; hoe ze schuimend en krullend uiteenspatten voor den boeg en wegvloeien langs de zijden der boot, om eerst langzamerhand weer tot bedaren te komen; hoe ze schitteren als diamanten in het zonnelicht en de wolkschaduw over zich laten heenglijden, die ze donker kleurt.--En volg ze ook eens een oogenblik in haar vlucht, die blanke zeemeeuwen, met zoo gracelijke beweging zwevend over de wateren, haar breede krullen en slingers in de lucht beschrijvende, nu en dan plotseling neerdalende om even het water te beroeren, en dan met breeden wiekslag op nieuw omhoog te zweven. Langs de oevers, die steeds meer tot elkander naderen, is er niet veel dat onze aandacht trekken kan, maar het water zelf houdt die geboeid.
Want zie, ook op deze vaart rijzen allerlei beelden voor den geest. Dit water, al herinnert het niet meer aan de wilde zee der oude kronieken, is toch nog altijd dat IJ, waarvan de naam onafscheidelijk is saamgeweven met de geschiedenis van Amsterdam, ja ik mag wel zeggen, met die van ons vaderland. En dat versmalde, straks tot een kanaal ingekrompen IJ is nog altijd de weg, die Amsterdam met de zee, met de wereld daar buiten verbindt. Waarom is het getal zoo klein der schepen, die ons tegemoet komen? Slechts zeer enkele groote schepen, door eene kleine sleepboot voortgetrokken, komen langzaam en statig aandrijven, op reis naar de groote koopstad aan het IJ, dat vroeger talrijker vloten droeg. En toch was in die dagen de gemeenschap met den oceaan niet zoo gemakkelijk als nu. De schepen, die uit alle deelen der wereld naar Amsterdam kwamen, toen Amsterdam nog de groote wereldmarkt was, hadden eene vrij bezwaarlijke reis af te leggen. Na door het zeegat van Texel in de Zuiderzee te zijn binnengeloopen, stuitten zij aan den ingang van het IJ op de befaamde ondiepte het Pampus, waar na lang aanhoudende zuiden- of oostenwinden niet meer dan vijf-en-twintig palm water stond. Wel had het menschelijk vernuft een middel bedacht, om dien door de natuur gelegden slagboom te boven te komen, en konden de scheepskameelen de zware en kostbare vracht over de zandplaat dragen, maar deze operatie was tijdroovend en kostbaar. De groote Oostinjevaarders plachten dan ook doorgaans een groot deel hunner lading op de reede van Texel te lossen, om daarna met geringer diepgang over het Pampus naar Amsterdam te komen; de geloste lading moest dan op andere wijze naar de plaats der bestemming worden vervoerd. En die hinderpaal van het Pampus was niet de eenige moeilijkheid, waarmede de amsterdamsche handel te worstelen had. Maakten zuiden- en oostenwinden den overgang over de beruchte ondiepte welhaast onmogelijk, aanhoudende westenwind belette het uitloopen uit de zeegaten en hield de schepen dagen, ja soms weken lang op de reede van Texel geboeid. Het was een ellendig gesukkel, zou men zoo zeggen: en toch was Amsterdam in die dagen, ondanks dat alles, de eerste koopstad der wereld, de algemeene markt, waar de vreemdeling komen moest om zich aan te schaffen, wat hij elders niet vinden kon. Of de reis wat langer duurde, of het schip eenige dagen of weken later aankwam dan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.