tijd gaan spreken, waarop wij nog wel een en andermaal zullen moeten terugkomen. Laat mij er dan nu aanstonds bijvoegen, dat Zaandam zeker eene der jongste steden van ons land is: eerst in 1811 werd het, door Keizer Napoleon, tot stad verheven. Vroeger bestond die stad uit twee dorpen, Oost-Zaandam en West-Zaandam, die wel den gemeenschappelijken naam van Zaandam voerden, maar toch ieder op zich zelf stonden. De nieuwe stad heeft van hare verheffing niet lang pleizier gehad. Toen met het jaar 1848 voor Nederland eene nieuwe aera begon, verloor Zaandam weer den nog zoo pas verworven rang van stad. Steden en dorpen werden voortaan allen gemeenten genoemd en allen precies op dezelfde wijze, naar dezelfde regelen, bestuurd, onverschillig of ze Amsterdam, dan wel Terheide of Zandvoort heetten.
Zeer waarschijnlijk zouden wij uwe aandacht en belangstelling op te zwaar eene proef stellen, indien wij ons gingen verdiepen in nasporingen omtrent de vroegere geschiedenis dezer dorpen, waarbij dan ook niemand belang heeft. Reeds in de eerste jaren van de vijftiende eeuw stond op de plaats, waar thans, aan de oostzijde van den dam, eene van de twee hervormde, kerken verrijst, eene kapel, behoorende onder de parochiekerk van Oostzaan, en waaraan allengs, ongetwijfeld tengevolge van het toenemen der bevolking, alle voorrechten eener parochiekerk met een eigen pastoor werden verleend. Tijdens de troebelen, in de tweede helft der zestiende eeuw, werd deze kerk een prooi der vlammen. Nadat de bloedige kamp, waarin ook de Zaanstreek rijkelijk deelde, eenigszins tot bedaren was gekomen en de oorlog zich althans uit het hart des lands meer naar de grenzen had verplaatst, werd de kerk herbouwd, maar nu natuurlijk voor de hervormde eeredienst ingericht.
De kerk aan de westzijde is van jongeren datum. De bewoners van West-Zaandam, die tot dusver mede van de kapel en de latere kerk aan de oostzijde hadden gebruik gemaakt, verzochten en verkregen in het jaar 1637 vergunning, om voor eigen rekening eene kerk te mogen bouwen en een eigen predikant beroepen. In het volgende jaar werd met den bouw een aanvang gemaakt, en reeds op den 18den October 1640 werd in de kerk de eerste predikatie gehouden.
Dat noch de oude, noch de nieuwe kerk, die beiden in den loop der zeventiende eeuw belangrijk werden vergroot, uit een architektonisch oogpunt eenige waarde heeft, behoeft haast niet gezegd. Ge kunt ze dan ook bij uw bezoek aan Zaandam gerust voorbijgaan, en behoeft u ook niet te laten verlokken door de geschilderde ramen, die ge zoowel in de eene als in de andere vindt. Op de nieuwe kerk aan de westzijde moeten wij echter nog even terugkomen, omdat weleer binnen hare muren, door eene schilderij waarvan wij onzen lezers de afbeelding kunnen aanbieden, de herinnering werd bewaard aan een voorval, dat inderdaad buitengewone sensatie maakte. Vergun mij, u dit voorval mede te deelen met de eigen woorden van de inscriptie, bij de schilderij in de kerk geplaatst; en duid het mij niet ten kwade als de beschrijving u wat al te realistisch dunkt. Onze voorvaderen hadden op dit gebied eigenaardige begrippen. Ziehier dan de historie.
"Op den 29 Augustus 1647, zijn Jacob Eg en Trijn Jans, echte man en wijf, woonende in 't quartier van Westsardam en den Zeeburg, door de verwoedheydt van haar eigen roode stier, dewelke in 't veld agter haar huys van 't zeel losgeraakt was, in zulker voege aangerand, gestooten en gescheurd, dat zij beyde daarvan zijn komen te overlijden, op den laatsten Augustus deszelven jaars, namelijk de voorz. Trijn Jans vijf uren tijds na haren man, zijnde beyde ter aarde besteld in de Nieuwe kerk alhier. Trijn Jans op 't uyterste zwanger gaande, wierdt bij den stier op de hoornen genomen, omhoog geworpen, en haar buyk van de regterheup opengescheurt, zo dat deur dezelve opening de vrucht uit haar lichaam gerukt, en in een waterplas geraakt was, liggende de moeder en 't kind, beyde levendig, omtrent een huys lengte van malkanderen verscheyde; het kind alhier gedoopt zijnde met den naam van Jacob is den 23 Mey 1648 gestorven en bij zijne ouders begraven."
Ge ziet, geene enkele bijzonderheid wordt u gespaard en aan de verbeelding niet veel over gelaten. En als ware dit vrij onsmakelijk proza nog niet genoeg, moest het treurig feit ook nog in rijm worden herdacht.
Ter eeuwiger geheugenis.
Als men schreef zestien honderd zeven en veertig, ziet, Is 't Augustus 20 en 9 tot Westerdam geschied, Dat een stier wreed en boos, niet eens maar menigmalen, Zijn meester werpt omhoog en doet hem aan veel kwalen; De vrouw komt om den man te helpen in dees nood, Hij doet haar desgelijks en scheurt haar op de schoot, Waardoor een jonge zoon zeer schielijk kwam te voren, Lag van de Moer in 't veld vier vaam door des stiers toren; Dees man en zijne vrouw na ses en dertig uuren, Moesten met groote
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.