in hem leefde, blijkt dus genoeg, maar ook vele onderwerpen uit de Latijnsche letterkunde staan hem levendig voor den geest: in bijzonderheden kent hij de geschiedenis van Troje; hij zinspeelt meer dan eens op het jammerlijk lot van Philomela, kiest de geschiedenis van Venus en Adonis tot onderwerp van een gedicht en voorziet dit van een motto uit Ovidius. De laatstgenoemde dichter was ongetwijfeld door hem beoefend, vooral zijn "Gedaanteverwisselingen"; wel bestond er in zijn tijd van dit gedicht een vertaling van Golding, maar uit het bovenstaande kan men wel opmaken, dat hij het ook in het oorspronkelijke kan gelezen hebben; merkwaardig is het, dat de Bodleyaansche bibliotheek te Oxford een, in 1865 aangekochte, kleine Aldinische uitgaaf der Metamorphosen, van 1502, bezit, die op den titel van de verkorte handteekening van Wm Shakespeare voorzien is en misschien inderdaad aan hem toebehoord heeft [6]. Dat ook Seneca hem bekend was, behoeft men niet te betwijfelen, als men in "Hamlet", 2. 474 en vgg. de beschrijving leest van Pyrrhus, die in dolle woede Priamus verslaat. Doch genoeg om Shakespeare's kennis van het Latijn en van Latijnsche schrijvers in het licht te stellen en te weten, wat wij van Ben Jonson's getuigenis hieromtrent hebben te denken. Deze heeft namelijk voor de gezamenlijke uitgave van 's dichters dramatische werken, de folio van 1623, een schoon gedicht aan zijn nagedachtenis gewijd, maar toch, in het volle gevoel zijner eigen geleerdheid, niet kunnen nalaten van Shakespeare's kennis der oude talen te getuigen, dat hij niet zoo heel veel van het Latijn en nog minder van het Grieksch af wist: And though thou hadst small Latine, and lesse Greeke. Ben Jonson was geleerd, maar zijn ijdelheid en eigenwaan overtroffen verre zijn geleerdheid; wel wilde hij in dit gedicht aan Shakespeare alle eer geven, maar dat hijzelf in geleerdheid Shakespeare overtrof, moest in het voorbijgaan uitkomen. Doch tevens blijkt uit dezen regel, dat Shakespeare met het Grieksch wel niet vertrouwd, maar er toch niet geheel onbekend mee was; misschien zelfs was zijn kennis toereikend om het Grieksche epigram te verstaan, dat hij in twee sonnetten, no. 153 en 154, heeft nagevolgd. Wat hij van andere talen wist, heeft hij waarschijnlijk door zijn verkeer in Londen opgedaan en men moet er niet al te gering over denken. Het Italiaansch was hem niet vreemd; waarschijnlijk kon hij een boek in die taal lezen, waaromtrent men de aanteekeningen bij "Eind goed, al goed", nazie. Hetzelfde kan van het Fransch gezegd worden; men mag vermoeden, dat hij Rabelais kende (zie de aanteekeningen bij "De klucht der vergissingen", III. 2. 117 en bij "Eind goed, al goed", I. 3. 53); of hij Fransch kon spreken of schrijven is een andere vraag; het Fransch in "Koning Hendrik?V" is zeker zeer gebrekkig, maar het was toch voor het begrip van het publiek juist geschikt; bovendien weten wij niet, hoeveel het door Shakespeare neergeschreven Fransch door afschrijvers en letterzetters verknoeid is. Van bekendheid met het Spaansch vindt men in zijn werken eenige sporen. Over het geheel is men wel gerechtigd aan te nemen, dat Shakespeare in letterkundige kennis geenszins bij andere tooneelschrijvers achterstond, die, zooals later blijken zal, er zich op beroemden "universiteitsvederen" te zijn.
Vóór wij Shakespeare tijdens zijn verblijf als jongeling te Stratford verder nagaan, moeten wij even weder een blik werpen op de omstandigheden zijns vaders. Een paar jaar na zijn huisaankoop in de Henley-straat geraakte deze in financi?ele moeilijkheden; in 1577 werden de bezittingen, die zijn vrouw hem aangebracht had, gedeeltelijk verkocht, gedeeltelijk in pand gegeven om geld te bekomen; bij den omslag voor de kwijting van stedelijke uitgaven werd hij voor een verminderd bedrag aangeslagen of geheel vrijgesteld; hij verzuimde de zittingen, die hij als magistraatspersoon had bij te wonen. Het kan zijn, dat de moeilijkheden slechts van voorbijgaanden aard waren, dat hij te veel ondernomen had en daardoor moeite had aan zijn verplichtingen te voldoen. Was dit het geval, dan duurden toch de moeilijkheden vrij lang of keerden telkens terug; ten minste in 1586 liep hij gevaar wegens schuld gegijzeld te worden en viel ook het besluit, dat hij ophield, alderman te zijn, daar hij sinds lang de vergaderingen niet meer bijwoonde; ja, het is zelfs waarschijnlijk, dat hij een poos in gijzeling heeft doorgebracht. Misschien ook, dat hij zich te veel met zijn landbouwondernemingen bezighield om zijn ambtsbetrekking waar te nemen, doch dan heeft hij niet de beste manier gekozen om er van ontslagen te worden. Het is mogelijk, dat hij niet geheel verarmd is, want van den verkoop zijner huizen in Stratford blijkt niets, maar in 1592 komt zijn naam toch voor op een lijst van personen, die de kerk niet bezochten, en wordt bij hem als reden opgegeven, dat hij wegens schuld, dus misschien uit vrees van buitenshuis gegijzeld of lastig gevallen te worden, afwezig bleef. Hoe dit
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.