wij komen dan in de Chapel-street uit en vinden er op den hoek links de kapel, Guild-Chapel, die aan de straat den naam heeft gegeven, en rechts den ruimen tuin van New-Place, het huis, door Shakespeare in 1597 aangekocht, waar hij gewoond heeft en waar hij gestorven is, toen hij pas zijn drie-en-vijftigste jaar was ingetreden. Het huis is omstreeks de helft der vorige eeuw gesloopt; ook de moerbezieboom, die in het midden van den tuin stond en door Shakespeare zelf heette geplant te zijn, is door den eigenaar omgehakt, daar deze op het druk bezoek niet gesteld was en er grooter voordeel in vond, het hout, sedert wonderbaarlijk vermenigvuldigd, in kleine stukjes, in den vorm van snuifdoozen en dergelijke snuisterijen, te verkoopen. Thans is het terrein voor verdere veranderingen beveiligd; de grondvesten van des dichters huis zijn opgespoord en ontbloot en worden in eere gehouden. Wenden wij ons van hier naar de kapel, dan vinden wij naast deze een lang en tamelijk laag gebouw, dat na Shakespeare's tijd weinig verandering ondergaan heeft en de opmerkzaamheid wel verdient. Op de eerste verdieping vindt men een ruim lokaal, goed bewaard, waar de balken der zestiende eeuw nog zichtbaar zijn; het is een schoollokaal en was dit sinds eeuwen; in Shakespeare's jeugd was er de school, een zoogenoemde Grammar of Free school gevestigd, waar hij ongetwijfeld verscheiden jaren, van zijn zevende af, doorgebracht en het Latijn en Grieksch geleerd heeft, dat hij machtig was. Op den beganen grond was toen de Guild-hall, de ruimste zaal der stad, waar de overheid samenkwam en waar ook door rondreizende tooneelspelers-gezelschappen voorstellingen gegeven werden; daarachter bevindt zich een vertrek, dat tot voor korten tijd voor het bergen der wapenen van vrijwilligers diende en ook vroeger als wapenkamer gebezigd werd. In het begin van 1888 moest dit vertrek ontruimd en ten bate der school ingericht worden, en bij deze gelegenheid werd door het hoofd der school een sinds jaar en dag afgesloten trap beklommen en een klein zijvertrek ontdekt, blijkbaar een vergeten bergplaats van oude, met dik stof bedekte, documenten, waarvan enkele honderden uit Shakespeare's tijd dagteekenden, die echter, zoo het schijnt, geen nog onbekende bijzonderheden uit zijn leven aan het licht zullen brengen. Gaan wij de school voorbij, dan komen wij, tot het einde der stad genaderd, aan de schoone kerk der Heilige Drie?enheid, the church of the Holy Trinity; een fraaie laan van linden geleidt ons naar den ingang van het gebouw, waar het stof van den grooten dichter ter ruste gelegd is; wij bewonderen ook de prachtige olmen, die het aan de rivierzijde omgeven. Na een bezoek van eerbiedige hulde, binnen de kerk gebracht, keeren wij op onze schreden terug, doch slaan weldra af naar de rivierzijde en begeven ons naar het waardig gedenkteeken, in den laatsten tijd ter eere van den grooten dichter tot stand gekomen, het Shakespeare Memorial, een schoone stichting, bestaande uit een zorgvuldig ingerichten schouwburg, die een duizendtal toehoorders kan bevatten, en een door een boog hiermede verbonden gebouw, beneden voor een Shakespeare-bibliotheek, boven voor een verzameling van schilderijen, op den dichter en zijn werken betrekking hebbende, bestemd; boven den boog verheft zich een statige toren, terwijl het geheel van een sierlijk aangelegden tuin omgeven is, van waar men, over de rivier benedenwaarts, een prachtig gezicht heeft op de schilderachtig gelegen kerk. Schooner plekje voor het stichten van zulk een gedenkteeken is niet uit te denken; het geheel is een waardige hulde aan Stratfords grootsten burger. Het is geheel uit vrijwillige giften tot stand gekomen, waartoe Stratfords ingezetenen veel, maar, zooals men denken kan, ook andere Shakespeare-vereerders hebben bijgedragen. Eén boven allen mag hier als krachtig bevorderaar van de stichting met name genoemd worden, de heer Charles E. Flower te Stratford, die niet alleen het plan van zulk een waardig monument geopperd, maar ook den grond er voor geschonken en den voortgang en de voltooiing van het werk door stoffelijke ondersteuning ten krachtigste bevorderd heeft. Op den eersten Mei 1876 werd het ontwerp van het gebouw aangenomen en op 23 April 1877 vond op plechtige wijze het leggen van den eersten steen plaats.
III.
SHAKESPEARE'S JEUGD.
Shakespeare's vader, John Shakspere, was waarschijnlijk de zoon van Richard Shakspere, een pachter van Robert Arden, en in of bij het dorp Smitterfield, op één uur afstands van Stratford gelegen, woonachtig. John Shakspere was in 1552 in de stad zelf gevestigd en woonde er in de Henley-straat, waar hij, blijkens aanteekeningen in de stadspapieren, toen samen met Humfrey Reynolds en Adrian Quyney een mesthoop (sesquinarium) in de straat oprichtte. In 1556 werd er door zekeren Thomas Siche een schuldvordering tegen hem ingediend ten bedrage van 8 pond sterling; in dit stuk wordt hij "handschoenmaker," glover, genoemd; dat hij bovendien graanhandel dreef, blijkt uit een klacht, door hem in hetzelfde jaar tegen zekeren Henry Fyld ingediend, die hem
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.