mijn violoncel; ik zette mijne deur wijd open, want de bekrompenheid van mijne hut hinderde de beweging van mijn strijkstok; ik nam plaats voor de deur en begon het tweede concerto van Homberg te spelen. Ik was reeds eenigen tijd daarmede bezig, toen ik, bij toeval omziende, een zonderling schouwspel gewaar werd: een aantal inboorlingen vulden met hunne rijk gelokte hoofden de opening der deur. Eenigen zaten neergehurkt op den grond; anderen stonden achter hen, en daaronder een oud man met sneeuwwitte hairen; aller oogen glinsterden; om aller lippen zweefde een glimlach, die prachtige ivoren tanden liet zien; op aller aangezichten was de levendigste belangstelling te lezen. Voor een zoo aandachtig gehoor speelde ik nog verschillende stukken, nauwkeurig acht gevende op den indruk, dien de muziek op deze natuurkinderen maakte. De ernstige stukken bevielen hun blijkbaar beter dan de schitterende variati?n: het Ave Maria van Gounod en de _Marche fun��bre_ van Chopin vielen stellig het meest in den smaak van mijn publiek. Blijkbaar konden zij er zich in den beginne geen denkbeeld van vormen, hoe ik uit die houten kast zulke schoone en wegslepende tonen kon te voorschijn tooveren; ik liet hun mijn instrument bekijken en betasten, en noodigde hen daarop uit, voor mij te zingen.
Zij waren daartoe aanstonds bereid, en met stemmen, wier zuiverheid en omvang mij verbaasde, zongen zij verschillende melodie?n en zelfs koren, waarbij zij in de handen klapten en op de maat huppelden. De Wallisers hebben een sterk ontwikkeld muzikaal gevoel en eene groote liefde voor den zang; zij vereenigen zich dikwijls in koor om te zingen. Zij hebben echter geen eigenlijk muziekinstrument: maar om het gezang te begeleiden en de maat aan te geven, bedienen zij zich van eene soort van trommel, aan de eene zijde met een stuk dierenhuid overspannen. Een aantal jonge lieden, die onderwijs in de muziek ontvangen hebben, kunnen reeds zonder fout gedeelten van de kerkelijke muziek zingen.
Den volgenden morgen vroeg liet ik mij naar het groote eiland brengen, mijn dejeuner medenemende. Het is heerlijk weer: eene onmisbare voorwaarde voor iedere wandeling en elk uitstapje; de prachtige zon van Uvea vergoedt ons de onophoudelijke regens, die ons verblijf in Nieuw-Caledoni? bedorven hadden.
Op de meest nabij zijnde punt van de kust, te Mua, ga ik aan land. Ondanks het vroege uur is alles in het dorp reeds op de been; kinderen spelen; vrouwen zijn met verschillenden arbeid bezig, onder anderen met het vlechten van matten; enkele jongelieden zitten voor de deur hunner hutten een sigaar te rooken. Ik ga naar hen toe, om hunne woning te bekijken, die het best te vergelijken is met eene reusachtige parapluie. Dit huis, naar hetzelfde model gebouwd als alle anderen in dit land, is eenvoudig in de hoogste mate: op een terp van aarde verrijzen in het rond eenige houten palen of zuiltjes, die een eenigszins puntig dak dragen, van kokos- en palmbladeren gemaakt. Dit dak reikt tot ongeveer zestig duim boven den grond; de ruimte tusschen beiden kan met beweegbare matten geheel afgesloten worden; eigenlijke wanden hebben deze woningen niet. Het meubilair bestaat uit eenige op den grond liggende matten, met kleine holle houten toestellen, waarop men het hoofd legt om te slapen; uit eenige houten gereedschappen, kalebassen en dergelijke voorwerpen; aan de dwarsbalken hangt de onmisbare kavaschotel, terwijl aan den middelsten pijler, die den top van het dak draagt, doorgaans een geweer is bevestigd. De eilanders vergenoegen zich nog met deze hoogst eenvoudige woning; maar onder de leiding der missionarissen, hebben zij te Mua eene aan Sint-Josef gewijde kerk gesticht, in den oud-gothischen stijl, die van gehouwen steenen is opgetrokken en in waarheid een monumentaal karakter draagt.
Van Mua begeef ik mij naar Mutautu, waar ik de officieren van ons schip zal ontmoeten; de afstand bedraagt slechts eenige kilometers: ik behoef dus niet den naasten weg te volgen, maar kan door het landschap omdolen. In de nabijheid van het dorp vind ik uitgestrekte velden, met broodvruchten en bananen beplant; de eersten worden op dezelfde wijze verbouwd als onze aardappelen, maar smaken veel lekkerder; de bananen, met hun prachtig gebladerte, zijn een onschatbaar geschenk des hemels. Men heeft met reden gezegd, dat niemand van honger behoeft te sterven in een land waar bananen groeien.
Weldra worden de bebouwde velden vervangen door het woud. Reusachtige kokospalmen verheffen hunne slanke stammen, als de zuilen eener kathedraal, tot eene hoogte van twintig �� vijf-en-twintig meter en ontplooien daar hunne prachtige bladerkronen, die een groen gewelf vormen, waar de zonnestralen niet kunnen doordringen. Eene verkwikkende koelte heerscht in de doorzichtige schaduw dezer heerlijke bosschen; de met welig gras begroeide grond rijst met langzame glooiing; langs de helling van den heuvel borrelt het frissche water tusschen de steenen op; kristalheldere, ondiepe beekjes kronkelen murmelend door het struikgewas en vormen schilderachtige kommen en vijvers, wemelende van kleine vuurroode, hemelsblauwe of goudgele vischjes. Een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.