toesluiten. Ik stak ook
een kogel op het mijne. Zou er waarlijk te schieten vallen? Wie zou er
getroffen worden van ons? Wij tuurden uit over de baan: niets te zien in
het licht der maan, de rust van den nacht. Dan plots komt over den
steenweg een man aangeloopen, zijn geweer omhoog. Wij verkennen
een burgerwacht. Buiten adem vertelt hij dat hij, op wacht staande,
twee mannen zag voorbij sluipen. Hij vroeg hun het wachtwoord. Zij
antwoordden niet. Hij vuurde, maar zij waren verdwenen. Wij bleven
nog een tijd op onze hoede, maar niets kwam opdagen. De wacht trok
weer terug. Het was mijn eenig vechtincident, als ik het zoo mag
noemen. Ik bleef talmen bij de open bres en stapte over en weer
tusschen Berchem-kerk en de hooge groene wallen. De morgen zat
reeds in het oosten. Vuurrood begon de hemel te schemeren. Ik zag
toen dat de mogelijke aanval der duitsche auto's toch als ernstig was
opgenomen, want in een loopgraaf, door de bres, en achter een
uitgestrektheid van prikkeldraadversperringen, zaten soldaten van de
linie-troepen gereed achter een paar mitrailleuzen, de reesem blinkende
kogels op het kanon geschoven. Zij stonden nu ook op en wandelden
met hoog-toegeknoopte mantels in de kille klammigheid van den
wordenden dag. Wij begonnen te praten om den tijd door te krijgen. Ik
voelde mijn voeten verkillen in het nat van het gras der vesten. Traag
klonken de uren van den Berchemschen toren. Eindelijk sloeg het
klokke zes. Ik ging terug naar de kazerne. De gelederen werden reeds
gevormd om terug naar de stad te trekken voor den rusttijd. Wij gingen
weer 12 uur vrij af krijgen. Het was telkens een genot terug thuis te zijn
en mijn burgerpak te kunnen aantrekken. Ik voelde mij niets geen
soldaat. Ik verlangde een onmiddellijk-nuttiger en daadrijker leven. De
burgerwacht gaf dat niet. Het was eene ontgoocheling. Hoe zou ik 't
best naar mijn vermogens het vaderland dienen?
IV-In De Celgevangenis
Het was niet voorbeschikt dat ik lang onder de actieve wapens zou
blijven. Na een week werd ik door de militaire overheid aangezocht om
als duitsch vertaler bij den krijgsraad dienst te nemen. Het was eentonig
werk dat ik, dag aan dag verrichtte in de celgevangenis, waar een
substituut van den krijgsauditeur zetelde.
Ik bedenk nu weer den eersten dag mijner bezigheden daar. Het was te
doen in een klein kamertje. Achter een tafel zaten de substituut, een
commandant der jagers, een luitenant der gendarmerie, een griffier en
ik. Door de open tralievensters zagen wij de gewone gevangenen, in
hun wit pak en op klompen, over en weer wandelen, elk in zijn
afgezonderd hofje. Over de stad klonken de zwaar-bonzende
doodsklokken der cathedraal voor de dood van Paus Pius X. Wat had
die heilige zachte man wel gedacht en gezeid in zijn laatste uren over
dezen oorlog? Ignis ardens had de profeet van hem voorspeld, Religio
depopulata was de roep voor zijn opvolger. Wie dacht hieraan en hoe
gingen de grootste gebeurtenissen verloren in de algemeene
ontreddering van de wereld!
Alle duitschers die moesten worden uitgedreven, werden eerst in 't
gevang opgesloten om een verhoor te ondergaan. Waren zij
dienstplichtig, dan werden zij gevangen gehouden. Waren zij het niet,
lijk oude menschen vrouwen en kinderen, dan werden zij, na verhoor,
twee maal per dag, naar het station gebracht en per speciale trein naar
Holland gevoerd.
Er deden zich natuurlijk vele ongelukkige gevallen voor: menschen die
nooit van een oorlog iets hadden vermoed en hun keizer verwenschten;
vrouwen met een sleep van kinderen die uit haar huis en broodgewin
werden weggetrokken en dikwijls, zonder een cent, over de grenzen
gezet. Wegens den overvloed der arrestaties zaten zij soms dagen
achtereen op een verhoor te wachten met den doodschrik op het lijf.
Een heel ongewettigde schrik, want nooit werd er bij mijn weten een
Duitscher veroordeeld. Maar hunne houding deed mij gissen hoe
brutaal en ongenadig de overheden moesten toegaan in hun eigen land.
Er waren van die arme stakkers die, als zij binnen werden gebracht,
voor ons al snikkende op hunne knieën vielen en met biddende handen
om genade riepen, meenende dat zij hun doodvonnis gingen hooren. Ik
heb den angst voor den dood toen op vele aangezichten gelezen. Er
waren er die niet konden spreken en hun wee opkropten tot dat hunne
kaken begonnen te beven en de tranen in blinkende druppels traag uit
hun oogen rolden. God waarom moesten zoo menschen tegenover
elkander staan! Ik zie nog altijd dat klein, bleek, phtisiek
oostenrijker-joodje, dat werd aangehouden omdat men in zijn valies
suspecte papieren banden had gevonden met vreemde teekens
beschreven. De onwetende gendarmen dachten aan telegramberichten.
Maar het bleek een godsdienstig voorwerp te zijn: hebreeuwsche
verzen uit den Talmud, op parkamenten reepels geschreven, die de
Israëlieten, tweemaal 's daags, in een doosje, op het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.