De Roos van Dekama | Page 9

J. van Lennep
levendige grijze oogen en een dubbele rij hagelwitte tanden, gaven aan zijn gelaat een vroolijke en onbezorgde uitdrukking, die niet weinig werd verhoogd door de wijnmoer en het meel, waarmede het voorhoofd en de wangen bestreken waren. Op zijn schouder zat een aap, verscheidene der omstanders ergerende door zijn kleeding, die uit een pelgrimsmantel en hoed met schelpen bestond.
De taak van dezen alwillens dwaas, of nar, was, gelijk men lichtelijk begrijpt, om de toekijkers oplettend te maken op de wonderen, die zijn meester òf reeds gewrocht had, òf ten gerieve der vrome burgerij van Haarlem en der ge?erde inwoners van het graafschap nog wel zou willen daarstellen: op de merkwaardige genezingen, door den grooten man uitgewerkt of nog uit te werken, en op ongehoorde en schier ongelooflijke kunstverrichtingen, die hij met een alles te boven gaande gemakkelijkheid uitvoerde. Nu eens breidde hij al de verdiensten des kwakzalvers uit in een lang en bloemrijk verhaal, hetwelk hij met vaardigheid doch tevens met gepasten nadruk, waar die behoorde, in vrij verstaanbaar Hollandsch, ofschoon met een eenigszins hoogen tongval, opsneed; dan weer zette hij nog meer kracht en levendigheid aan zijn voorstelling bij door het aanwenden van een plotselinge toespraak, tot dezen of genen der omstanders meer onmiddellijk gericht en daardoor een sterkere, dikwijls onwederstaanbare uitwerking hebbende. Een staaltje zijner welsprekendheid zal hier niet ongepast schijnen, te meer daar het aanleiding geven zal om met sommige personen onzer geschiedenis als van zelf in kennis te geraken.
"Ja! vrome burgers en landlieden!" zeide hij: "hoe zal ik u opsommen en verhalen al de groote en ongelooflijke kuren, die mijn meester Barbanera of 'met den zwarten baard,' bijgenaamd l'Incomparabile, 't welk in 't Italiaansch zooveel wil beduiden als 'de onvergelijkelijke,' al heeft teweeggebracht door zijne kunst. Een wijs man zoude daarmede zeven jaren kunnen zoek brengen: hoe zoudt gij dan van eenen armen nar als mij vergen, dat hij het in een uurtje vertelde. En wat behoef ik u ook veel te vertellen? Is het u niet genoeg, den man slechts aan te zien, om van zijn kunde en bedrevenheid overtuigd te wezen? Maar wat denkt gij, dat gij in hem ziet? Een man van vijftig, zestig jaren? ganschelijk niet. Tweehonderd en tien jaren is hij oud: en zoo hij nog zoo fiksch en wakker daar voor u staat, en zoo zijn haar nog niet grijs is, het is alleen door het vermogen van zijn kunst. Acht gij misschien dat ik u knapuiltjes vertel, burgers en landlieden? koopt het elixir longae vitae en de kraaienmergzalf, en gij zult er u zelf bij uw eigen ondervinding van kunnen overtuigen." (Hier haalde de kwakzalver een fleschje en een potje uit zijn voorraad voor den dag, en toonde die met uitgestrekte armen aan de schare.) "Gij! vrome pater!" vervolgde de zot, zich tot een Karmelieter monnik wendende, die hem van midden uit den volkshoop met een verachtelijken blik aanstaarde, "gij hebt het nog niet verder kunnen brengen dan het ambt van spijsverzorger in uw konvent waar te nemen: koop het elixir, dat het leven rekt, en gij zult alle uwe oudere broeders overleven en eenmaal tot Proost, tot Abt, ja tot Bisschop verkozen worden: ja zelfs zoude een Kardinaalshoed niet kwalijk passen op uw eerwaardig aangezicht. De heilige Aartsbisschop van Kantelbergh zou zooverre niet gekomen zijn zonder 't secours van dat middel, maar ware een arme Benediktijner gestorven,--koop het elixir, eerwaarde pater! en gij zult oud genoeg worden, om al de schatten dezer aarde tot u te zien toestroomen."
"Wij hebben gelofte van armoede gedaan," zeide de pater: "en begeeren de schatten niet, die uwe duivelskunstenarijen verschaffen."
"Zeg wat gij wilt, vrome man!" hernam de hansworst: "maar gij zult aan deze goede burgers en landlui niet doen gelooven, dat gij niet liever als een rijke Bisschop uw vazallen, dan als een arme monnik het gevogelte zoudt plukken voor 's Graven tafel."
Hier ontstond een algemeen gelach ten koste van den pater; want het was bekend, dat, in tijden van groote drukten, maaltijden en feesten zooals die, welke thans te Haarlem plaats vonden, het plukken van gevogelte evenals het bereiden van sauzen en specerijen voor 's Graven tafel aan de kloosters werd opgedragen, die zich dan die taak ter wille van den Landheer en voor een klein drinkgeld moesten getroosten. De monnik voelde den steek en verwijderde zich ook terstond, na een toornigen blik op den gek te hebben geslagen, wien hij in zijn hart beloofde deze beschimping betaald te zullen zetten.
"En gij, jonge deerne!" vervolgde de nar, die, zonder zich het gram gelaat des paters aan te trekken, zijn toespraak nu tot een aardig meisje wendde, dat onder de menigte stond, "en gij! wilt gij uwe glimmende zwarte haren behouden? koop de zalf van meester Barbanera, en uw vrijer zal u nooit een grijs haartje verwijten. Maar gij vreest misschien, dat de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 246
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.