te brengen: ja, toen Gerrit, met hem op
straat komende, zijne bevreemding te kennen gaf, dat men in het
bestraten te Bolsward nog meer achterlijk was dan te Amsterdam, en er
niet eens de verontschuldiging bij kon brengen, dat de gaspijpen de
straat bederven, was onze oudheidkenner nog bezig met tegen de
kerkvoogden te brommen, dat die sommige zitbankjes hadden laten
dichtspijkeren, en daardoor ettelijke beeldjes aan het oog onttrokken, en
tegen de vijfennegentigers, die al de wapenen uit de zerken gehakt, en
alle tronies van neus beroofd hadden. En, omgekeerd, deelde hij niet in
de ergernis van Gerrit, over het afnemen der buitengronden en den
slechten toestand van sommige dijken; want het was juist ebbe en zijn
geheele ziel was opgelost in verrukking, toen hij door de beschouwing
der droge wadden en der kleur van het zeewater boven de banken, zich
een duidelijk begrip van de voormalige gedaante der zeekust vormen
kon.
Eens, op zekeren avond, nadat zij zich verlustigd hadden met een
wandeling over de bekoorlijke heuvelen van het Gaasterland, kwamen
zij aan zekere herberg, nabij een binnenwater gelegen, waar zij den
nacht hoopten door te brengen. Zij troffen noch den kastelein aan, noch
de kasteleinske, die beiden naar eene naburige kermis getrokken waren,
en de dienstmaagd durfde het niet op zich te nemen, hun een bijzondere
kamer aan te wijzen, gelijk zij verzocht hadden, ten einde aldaar het
gedurende den dag opgeteekende in orde te kunnen brengen. Zij zouden
zich intusschen spoedig met het denkbeeld getroost hebben, dat zij aan
den publieken haard wellicht het een of ander opmerkenswaardigs
vernemen zouden, ware niet Gerrit door een aanval van kiespijn
geplaagd geweest, waardoor hij zich weinig opgewekt gevoelde tot de
genoegens van een gezellig onderhoud.
Zij maakten echter van den nood een deugd, en traden het hun
aangewezen benedenvertrek binnen, waar zij een viertal personen
gezeten vonden, die zich, voor zooveel de avondschemering toeliet
zulks te onderscheiden, met den geur van de Friesche baai en van het
bittere vocht in stille bedaardheid verlustigden. Nadat de gewone groete
en het hartelijke vaar jou wel? over en weder gewisseld waren, haalde
Gerrit zijn zakdoek uit en plaatste zich aan een tafel, in de houding van
iemand, die met kiespijn gekweld is: namelijk hij zette een droevig
gezicht, legde den elleboog op de tafel, den doek in de linkerhand en de
linkerwang op den doek, sloeg de beenen over elkander, en bleef met
de rechtervingers krampachtig op de tafel trommelen.
"Komaan!" zeide Willem: "stop een pijp; dat zal u goeddoen: ik zal
intusschen een flesch wijn laten aanrukken, en dan zult gij uw kwalen
wel vergeten. Is dat niet een tarief van wijnen, daarginds?--Voorwaar!
zij schijnen hier wel voorzien te zijn! beter dan men in een landherberg
verwachten zoude! Videamus!"
Dit zeggende trad hij naar een groot blad toe, hetwelk in een houten
lijst gevat voor den schoorsteen hing, en hetgeen hij voor een wijnkaart
had aangezien. Hij bemerkte echter bij 't naderen dat hij zich vergist
had; het opschrift, daarboven geplaatst, luidde als volgt:
TARIEF DER GALAMADAMMEN.
"Gala-Madammen!" riep hij, zich verbaasd omdraaiende: "eilieve
Gerrit! Het schijnt, dat er een bijzonder Tarief is voor de dames die hier
vertering maken. Maar waar is nu het Tarief voor de Gala-Heeren?"
"Kom! gij zijt een ezelskop!" zeide Gerrit, zonder zich te verwaardigen,
slechts even zijn houding te veranderen! "Het is het tarief der
Galamadammen, dat zijn: de Dammen van Galama."
"Hm! zoo!" hernam Willem: "men mag niet eens meer een onnoozele
woordspeling maken. Denkt uwe hoogverlichte wijsheid, dat ik dit niet
zonder uwe opheldering vatte? Denkje dat ik niet zoo goed en beter dan
gij weet, dat zich in deze omstreken de Galamaas ophielden, van den
driesten strooper af, die Graaf Floris den Vetten een steek gaf, tot den
wakkeren Vetkooper Ige toe?"
"De jongste broeder van Ige was de stamvader van mijn grootmoeder,"
zeide met een piepend stemmetje een der aan de tafel gezetene
personen.
"In waarheid!" riep Willem, zich verheugd naar den spreker wendende,
een klein, schraal, ineengedrongen mannetje, met een half boersch, half
steedsch voorkomen: "heb ik waarlijk de eer, mij met een afstammeling
der Galamaas in gezelschap te bevinden?--Dan moet er dadelijk licht
komen, opdat ik u beschouwen moge, en wijn, opdat ik uw gezondheid
drinke."
"Ja maar! 't Is alleen van moederszijde," zeide de Fries. "Mijn naam is
Dirk Broddelsma."
"Om 't even! Het echte frije Friesche bloed stroomt u toch nog in de
aderen, en gij zult dienvolgens al zoomin tegen een glas wijn hebben
als uw voorouders:--schoon die meer bier dronken."
Licht en wijn werden hierop binnengebracht: en Willem, de glazen
gevuld hebbende, stelde de gezondheid van den Heer Broddelsma in,
die door al de aanwezigen gedronken werd. Alleen Gerrit, die reeds met
verdriet voorzag, dat de gulhartigheid van Willem tot een drinkpartij
aanleiding zoude kunnen geven,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.