De Prins en Johan de Witt | Page 9

P.J. Andriessen
voorstaan. De vice-admiraal intusschen beveelt mij te wenden, voort gaat het, en "pang, pang, pang!" sturen wij het schip van Bielkenstjern insgelijks wat blauwe boonen in de romp. Maar twee Zweedsche schepen kwamen hem te hulp en nu was het één tegen drie."
"Dat is valsch," valt Pieter zijn oom in de rede. "Een tegen een is het altijd bij ons jongens, als wij vechten. Drie tegen een is geen partuur."
"Maar, Piet," herneemt oom Klaas, "in den oorlog vraagt men niet naar partuur; daar doet men zijn best om elkander te vernielen. Onze dappere vice-admiraal intusschen was geen kat om zonder handschoenen aan te tasten. Hij gaf hun het lapje vrij duur, hoor; want het was hier terecht: blo? Jan, do? Jan. Een der beide aanvallers vloog in de lucht, de andere liet ons zijn achtersteven zien en koos het hazenpad; alleen Bielkenstjern bleef vechten als een leeuw. Maar wat wilde het ongeluk? De snelle stroom deed de beide schepen wegdrijven en aan den grond geraken. Het roer zat als gemetseld. Dat merkte een Zweed. Men moet het ijzer smeden, terwijl het heet is, dacht hij, en gaf ons de volle laag."
"Dat was laf!" roept Pieter uit, terwijl zijne oogen vlammen schieten. "Een weerloozen vijand mag men niet aanvallen."
"Je weet alweer niet, hoe het in den oorlog toegaat, Pieter," herneemt de oom. "En onze De With toonde maar al te goed, dat hij niet weerloos was; want twee uren lang hield hij het uit, ofschoon ons schip door de kogelgaten wel een zeef geleek en zoo lek was als een mand. Maar, wat drommels jammer was en mij geweldig speet: twee kogels troffen den dapperen vice-admiraal. "Jongens! houdt moed!" riep hij. En de jongens hielden moed, dat verzeker ik je. Maar tegen de Bierka is het kwaad vechten. De Zweden enteren onzen "Brederode" en springen er in menigte op over. De arme De With, door bloedverlies uitgeput, kan niet meer staan. Hij valt op de knie?n en zwaait nog den degen, terwijl hij volstandig weigert zich over te geven. Eindelijk is hij geheel en al uitgeput, men grijpt hem aan en sleurt hem van het schip. Stervend vestigt hij nog de brekende oogen op zijn vaartuig. En ziet, zijn wensch wordt vervuld: "de Brederode" valt geen vijand in handen: het water dringt door de menigte van kogelgaten heen, het schip zinkt als een baksteen."
"Dat was ferm!" vindt Pieter, terwijl hij in de handen klapt. "Nu had die leelijke Zweed er toch niets bij gewonnen."
"Dat had hij niet. Maar zeg niet leelijke Zweed. De bevelhebber van het vijandelijke schip had zijn plicht gedaan, evenals wij. En weet gij wat Koning Karel Gustaaf deed? Toen het lijk van den dapperen vice-admiraal te Elseneur aan wal werd gebracht, stond de edele vorst, in rouwgewaad gekleed, omringd door zijn ganschen hofstoet om het met eere te ontvangen en kon hij zijne tranen niet bedwingen."
"Dat vind ik nu heel mooi," hernam Pieter. "Maar wat had de admiraal Van Wassenaar in al dien tijd gedaan, oom?"
"Die had gevochten als een leeuw. Ofschoon een derde van zijn scheepsvolk gekwetst of gedood was, zijn boeg en konstabelkamer in brand waren geraakt, zijn want grootendeels was afgeschoten, de romp van zijn schip vol kogelgaten zat, en het water reeds in het hol steeg, bleef hij den ongelijken strijd tegen de vijandelijke schepen volhouden, terwijl hij bedaard bleef zitten in een stoel vóór de kampanje."
"Was hij dan zoo moe?"
"Wel neen; maar hij had zoo geducht de jicht, dat hij niet kon staan of loopen; dus moest hij wel zitten. Eindelijk liepen de vijanden van hem af en zeilde hij naar de vloot bij Kronenburg terug. De Zweden hadden zeven schepen verloren, waarvan drie den onzen in handen waren gevallen; wij slechts "de Brederode" en drie verbruikte branders. Jammer maar, dat wij onder de dooden de beide vice-admiralen Witte Corneliszoon de With en Floriszoon telden [8].
"Maar oom! Hoe ging het met u? Gij zijt toch niet met "de Brederode" gezonken?"
"Domme jongen! Dan zou ik niet hier zitten. Ik werd met al mijn kameraads gevangen genomen en te Elseneur in den kerker gezet. Daar zaten wij den geheelen winter met ons twaalven in een donker, vochtig hok te brommen. Maar wij besteedden onzen tijd goed. Wij hadden opgemerkt, dat langs onze gevangenis de gracht van het kasteel stroomde, en nu besloten wij, de trali?n los te vijlen en zoo de haven uit te raken. Dat ging echter zoo gemakkelijk niet; want wij hadden geen gereedschap. Een onzer echter had zijn "kortjan" weten te verbergen, en nu maakten wij daarmede steenen uit den muur los, die wij scherp slepen en waarmede wij langzamerhand de dikke ijzeren staven doorvijlden. Dat kon echter alleen 's nachts gebeuren. 's Morgens maakten wij het gevijlde met wat brood met vijlsel vermengd toe; met hetzelfde brooddeeg verborgen wij de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 79
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.