bij de Prinses Royaal in dienst gekomen, het door zijne oppassendheid tot 's Prinsen kamerdienaar had gebracht, in welke hoedanigheid wij hem in onze inleiding bij Zijne Hoogheid aantroffen. Karel Pietersz toch had weten te bewerken, dat verscheidene groote Heeren zijn vader de klandizie schonken, en de Prinses, wien de Oranjegezindheid van den voormaligen haarsnijder wel bekend was, had aan Pieter Dirksz eenig geld voorgeschoten, waardoor hij in staat was gesteld, zich het noodige haar te verschaffen en zijn stand te verbeteren. Dat geld had hij sedert lang terugbetaald.
Wij treden den winkel van baas Dirksz binnen en vinden daar den tweeden zoon Jacob achter de toonbank zitten, bezig met het opmaken eener reusachtige allongepruik,--want niet alleen het vervaardigen van die hoofddeksels verschafte onzen haarwerker goede winsten, het onderhoud daarvan schonk hem geregeld werk. Wij gaan den twee-en-twintigjarigen Jacob voorbij en doen de glazen deur achter in den winkel open, waar wij in het huisvertrek den eerzamen pruikenmaker zien zitten, luisterende naar het verhaal van een zeeman, dien wij, ondanks zijn gebruind gelaat, terstond voor den jongeren broeder van Pieter Dirksz herkennen. Aan de tafel zit Marie, een meisje van twintig jaren, naar de Prinses Royaal vernoemd, en die sedert moeders dood het huishouden van haren vader bestuurt. Evert, die op haar volgt, is niet t'huis, maar bij den smid Joris Gerritsz aan 't werk; terwijl de veertienjarige Martha en haar dertienjarige broeder Pieter, de jongste van Dirksz' zestal, een aardige geestige jongen en vaders naamgenoot en lieveling, naar ooms vertellingen zitten te luisteren. Aandachtiger luisteraar echter heeft Klaas Dirksz niet dan zijn jongsten neef. Ziet hem daar zitten, dien blozenden knaap, terwijl de blauwe, zielvolle oogen onafgewend aan de lippen van den verhaler hangen en de hand den krullebol ondersteunt, als werd hem die te zwaar door al het nieuws, dat er in wordt opgenomen. Twee jaren geleden was zijn oom met den vice-admiraal De With, onder bevel van den Admiraal Jacob van Wassenaar, naar Denemarken vertrokken, om den koning van laatstgenoemd land tegen de Zweden bij te staan. Eer wij echter vernemen, wat oom Klaas te verhalen heeft, moet ik u met een enkel woord de oorzaak van die zending mededeelen.
Reeds in 1656 had de oorlogzuchtige koning van Zweden Karel Gustaaf, door het belegeren van de stad Dantzig, die wij als de korenschuur van Nederland aanmerkten, onze Staten genoodzaakt, een vloot van acht-en-veertig schepen naar de Oostzee te zenden. Het doel van dezen tocht was bereikt en de vaart op de Oostzee bleef vrij. Toen echter in 't volgend jaar de krijgskans ten nadeele van Karel Gustaaf liep, begreep Frederik III, koning van Denemarken, dat thans het rechte tijdstip daar was om de landen te herwinnen, die de Zweden, veertien jaren geleden, zijnen vader Christiaan IV ontnomen hadden. Hij verklaarde dus Karel Gustaaf den oorlog, waarop deze een stouten tocht ondernam, dien niemand vóór hem had durven wagen. Hij trok in Februari van 't jaar 1658 met zijn leger van slechts achtduizend man, meest ruiterij, over de toegevroren zee naar Funen, alwaar hij Odenzee en Nyborg vermeesterde. Cromwells gezant, Meadow, zond hem een bode te paard, om hem tot den vrede aan te manen. "Hoe!" zeide de koning. "Kan die bode over den Grooten Belt, dan kunnen wij er ook over." Hij liet nu zijn leger oprukken en nogmaals over de bevroren zee trekken om den vijand in zijn land te bestoken. 't Was zoo vinnig koud, dat men den wijn en het bier bij stukken uit de vaten moest hakken; om ze te ontdooien. Midden in den nacht nam de tocht een aanvang. Door de menigte van paarden smolt de sneeuw zoozeer, dat er op sommige plaatsen wel twee voet water op het ijs stond, en men in de duisternis elk oogenblik vreesde in de zee te zullen verzinken.
Reeds in den morgen van den volgenden dag kwam de koning op Langeland aan en ging van daar op Laland en Falster, welke eilanden hij bezette. Vervolgens trok hij op Seeland af, nam Warburg in en stond op het punt om op Kopenhagen af te trekken, toen Meadow zelf hem kwam opzoeken en er te Rotschild tusschen de beide koningen een verdrag werd gesloten, waarbij bepaald werd, dat "zij nooit zouden toelaten, dat eenige vreemde oorlogsvloot door de Sont of Belt in de Oostzee zou komen." Dit verbond was echter niet lang van duur; nog in 't zelfde jaar viel Karel Gustaaf in Seeland en sloeg het beleg voor Kopenhagen. Onze Staten, die wel wisten hoe schadelijk het voor ons zou zijn, indien de Zweden meester werden in 't Noorden, besloten den admiraal van Wassenaar met een vloot naar Kopenhagen te zenden. De wakkere Kortenaar, zijn raadsman, dien wij reeds als kapitein op het schip van Tromp [7] ontmoet hebben, was kapitein van het admiraalsschip, terwijl de Vice-admiraals De With
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.