De Pleiters | Page 7

Jean Baptiste Racine
volgt my na maar, in de rok van zulk een
Heer, Dan hebt gy kans genoeg om Izabel te spreeken. Verander uw
paruyk, en toon u onbezweeken; Trek zomtyds kreuken in uw
voorhooft; tree heel wyd. De Pleiters zullen niet eens droomen wie gy
zyt. Zy gaan voor dou en dag om met uw vaâr te spreeken Van haar
Proces, daar zy vaak schreiende om staan smeeken. Mevrouw van
Narrestyn ontmoete my daar zo Of 't wezen wou, en vroeg, of ik
Jeronimo Uit kragt van dit Exploot, wel uit haar naam wou daagen Ik
zei; ja toch, Mevrouw, dat is niet waard te vraagen, Ik ben uw dienaar,
en zy gaf my een Dukaat. Wat dunkt u van 't begin? 't Exploot, myn
Heer, bestaat In duizend tarmen; dat hy haar voor weinig uuren Had
uitgescholden, in presentie van haar buuren Voor een zottin, en wou dat
men haar binden zou; Dat zy begeerde, als zynde een fraije en wyze
vrouw, Hersteld te zyn, van zo veel lasteren en tieren, Daar zy
gemeenlyk de Processen meê versieren. Maar, apropo, hoe komt myn

kleeding u te veur? Heb ik de mienen wel Heer, van een Exploteur?
LEANDER. Heel wonder wel.
WOUTER. Ja wel, ik weet niet; maar myn zorgen Zyn tienmaal minder,
als zy waaren deze morgen. Dit is 't Exploot, myn Heer, en dat de Brief;
zie daar Ik zweer dat Izabel ze hebben zal, alwaar Haar vaâr daar by;
maar om 't Contrakt wel t'onderschryven, Moest gy me volgen, en in 't
werk niet steeken blyven. Zo gy maar veinzen kunt, zult gy de rol heel
licht Van Minnaar speelen voor haar Vaders aangezicht.
LEANDER. Maar gy moest t'eene niet voor 't andere bestellen.
WOUTER. Rust jy jouw hooft maar Heer; dit 's 't huis, ik zal eens
schellen. Vertrekt.
TWEDE TOONEEL.
IZABEL, WOUTER.
IZABEL, van binnen. Wie klopt daar?
WOUTER. Vriend, doet op. 't Is Izabel.
IZABEL. Wie wou jy spreeken, Heer?
WOUTER. Mejuffrouw, 'k wenschte wel, Dat ik de goedheid, van uw
heusheid mogt erlangen, Dat gy dit klein Exploot woud van myn hand
ontfangen.
IZABEL. Vergeef my dat, myn Heer, 'k heb nooit daar in gedaan. Myn
Vader komt zo 't huis, die zal u best verstaan.
WOUTER. Is hy niet 't huis, Juffrouw?
IZABEL. Neen.
WOUTER. Daar 's niet aan bedreven, Wyl 't onder uwe naam alleen
maar is geschreven.

IZABEL. Gy zyt verkeert, myn Heer, 'k hou van die kanker niet, Die
dag en nacht vreet, met de nasmaak van verdriet. Zo niemand niet meer
hield als ik van 't procedeeren, Jy, en jouw aanhang mogt wel voort wat
anders leeren. Vaar wel.
WOUTER. Maar hoor...
IZABEL. Neen, neen; uw praat is my niet lief.
WOUTER. 't Is geen Exploot.
IZABEL. Wat dan, een Liedje?
WOUTER. 't Is een Brief.
IZABEL. Noch minder.
WOUTER. Lees ze reis.
IZABEL. Neen, neen; daar schuilt wat achter.
WOUTER. 't Is van myn Heer...
IZABEL. Vaar wel.
WOUTER. Leander.
IZABEL. Spreek wat zachter. 't Is van myn Heer...
WOUTER. Ja wel! ik heb me schier bedaan, Dat jy me hooren, en myn
boodschap zoud verstaan.
IZABEL. Verschoon me, ging ik in myn drift my wat te buiten. Ei,
geef.
WOUTER. Je moest de deur my voor de neus toesluiten.
IZABEL. Nou, Wouter, 'k kon je zo vermomd niet van koleur. Kom,
geef.

WOUTER. Hoe, sluit je voor een eerlyk man de deur?
IZABEL. Ja, geef maar.
WOUTER. Bloed!
IZABEL. Loop heen...
WOUTER. Daar lees ze maar van binnen; Weest op een andre tyd zo
haastig niet van zinnen.
DERDE TOONEEL.
JERONIMO, IZABEL, WOUTER.
JERONIMO. Hoe! 'k moet een zot zyn in haar oog, ja toch, en meer.
Goed, goed. Een Exploteur heeft last haar voor die eer Te danken; 'k
zal haar haast die zotte klap verleeren, O, 't zou me leet zyn dat zy haar
wou exkuzeeren, Of dat ik eerst van haar gedaagt zou worden. Maar
Wat drommel voor een vent spreekt met myn Dochter daar? Zy leest
een brief; och, och! 't zal van een Vreyer wezen. 'k Zal luisteren.
IZABEL. Heel wel; maar mag ik zonder vrezen Uw Heer gelooven?
WOUTER. O, gy kunt hem heel gebiên; Hy kwelt hem zo; hy zal u*
dezen dag doen zien, *ziende Jeronimo. Dat niemand tegen haar in 't
minst kan procedeeren.
IZABEL. 't Is vader. Zeg haar vry, dat wy ons weinig keeren Aan
snoeven; dat men hier om haar vervolging lacht. Daar zie, hoeveel men
uw Exploot en dreigen acht.
JERONIMO. Hoe, heeft myn Dochter een Exploot van u geleezen?
Myn kind, gy zult de roem noch van uw afkomst weezen. Kom, kom
myn eenigste, myn Dochter, kom myn bloed, Nu zie ik, dat gy wel
bewaaren zult uw goed. Wat mag uw vader niet van uwe jaaren hoopen!
Myn kind, 'k zal u van daag het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.