De Nederlandse kerken en de joden | Page 6

J. M. Snoek
wijzen tot stand.
<24>
In het volgende vertellen we iets over de structuur van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het meervoud (kerken!) is veelbetekenend: men hecht veel waarde aan de zelfstandigheid van iedere plaatselijke kerk (of: gemeente). Op 1 januari 1940 waren er, volgens het jaarboek van 1940, 788 (plaatselijke) kerken met 811 dienstdoende predikanten en 652.826 leden, waarvan 331.615 belijdende leden. Er waren dus 321.211 doopleden, toen voornamelijk kinderen. De toename over 1939 bedroeg 7.687 leden.
Vooral in de grotere plaatsen beschikte een gemeente vaak over meer dan een kerkgebouw, en meer dan een predikant. Iedere gemeente werd bestuurd door de kerkenraad: ouderlingen, diakenen en de predikant(en), allen gekozen door (toen nog alleen de mannelijke) belijdende leden. De kerkenraad stuurde afgevaardigden (een predikant en een ouderling) naar de classis: een regionaal verband van kerken dat eens in de drie maanden vergaderde. Deze classis vaardigde vertegenwoordigers af naar de particuliere (of: provinciale) synode die eens per jaar een dag vergaderde en dan afgevaardigden naar de generale (of: nationale) synode koos. Deze vergaderde eens in de drie jaar (tenzij er "enige dringende nood was om de tijd korter te nemen") enkele dagen en werd dan ontbonden. Zo was er een synode in 1933 en daarna weer een in 1936. Er waren 12 provinciale synodes: Limburg en Noord Brabant deden samen, maar Zuid-Holland en Friesland hadden elk twee particuliere synodes. Iedere provinciale synode mocht 4 leden afvaardigen naar de generale synode: 2 predikanten en 2 ouderlingen. De generale synode bestond dus uit 24 predikanten en 24 ouderlingen, plus, als prae-adviseurs, de theologische hoogleraren. Synode-leden waren meestal van rijpere leeftijd. Er waren geen vrouwen bij: zij hadden toen noch het actieve, noch het passieve kiesrecht, d.w.z. ze mochten niet kiezen en niet gekozen worden. Voor iedere synode koos men een vergaderplaats in weer een andere provincie. Als een synode bijeenkwam, begon men met een moderamen (bestuur) te kiezen, bestaande uit vier personen. Men vergaderde een aantal dagen, tijdens welke de nodige besluiten werden genomen. Dan werd de synode gesloten en ging iedereen naar huis. De synode was dus allerminst een permanent instituut.
<25>
De synode die in 1936 te Amsterdam bijeenkwam, vergaderde in totaal 16 dagen, werd toen voorlopig gesloten en kwam in 1938 nog twee dagen bijeen. In die tijd was er binnen de Gereformeerde Kerken een strijd ontbrand over bepaalde punten van de geloofsleer. Om die reden werd de volgende synode, die van Sneek, in 1939 niet definitief gesloten, maar waren er voortgezette synodevergaderingen: 6 dagen in 1940, 12 dagen in 1941 en 19 dagen in 1942. In 1944 zouden de leergeschillen tot een scheuring in de kerken leiden. Maar in ieder geval kon men van de nood (de leergeschillen) een deugd maken: door oorlog en bezetting dienden zich onverwachte maar dringende problemen aan en men had nu de gelegenheid om deze te behandelen. Het moderamen van de synode was gemachtigd om, na de sluiting van de synode, toe te zien op de uitvoering van de genomen beslissingen. Het werd daarin bijgestaan door deputaatschappen. Hierboven kwamen we het deputaatschap voor de zending onder de Joden al tegen. Een ander deputaatschap was dat voor "correspondentie met de Hoge overheid". De taak van deze commissie was voor de tweede wereldoorlog nauwelijks meer dan een ceremoni?le: men stuurde namens de kerken bij voorkomende gelegenheden een condoleantie- of felicitatie-telegram aan leden van het koninklijke huis. Voorzitter van dit deputaatschap was de hoogleraar dr. H.H. Kuyper. Zijn "secundus" (vervanger) was mr. dr. J. Donner, oud-minister van justitie en lid van de Hoge Raad. Ook was hij de vader van de latere schaakmeester J.H. Donner.
d. Het lidmaatschap van de NSB.
Van belang voor de inperking van invloed en aanhang van de NSB. is geweest, dat drie Nederlandse kerkgenootschappen zich uitgesproken hebben over de nationaal-socialistische beginselen, deze veroordeelden en daaruit de consequenties trokken voor de leden van hun kerk die toegetreden waren tot de NSB.
<26>
Allereerst de Rooms-katholieke Kerk. De bisschoppen waarschuwden in een herderlijk schrijven van 2 februari 1934 alle Katholieken om, "in het belang van de Kerk en in het belang van ons gehele volk, niet mee te doen aan de fascistische en nationaal-socialistische stromingen".
"Wie ondanks dit Ons waarschuwend woord menen hun eigen inzichten te moeten doordrijven, mogen weten, dat zij een zware verantwoordelijkheid op zich laden en dat zij zich tegenover God en hun geweten hebben te verantwoorden over hun kortzichtige roekeloosheid." [1.9]
Een uitdrukkelijke veroordeling volgde op 6 mei 1936. De bisschoppen verklaarden dat "allen die aan deze partij (de NSB.) belangrijke steun verlenen, niet tot de H.H. Sacramenten kunnen worden toegelaten." [1.10]
Wanneer de synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland vergaderde, kwamen de vragen op de agenda die door de "mindere" vergaderingen gesteld waren. Al in 1933 had de classis Amersfoort aan de synode gevraagd, "hoe te handelen met de leden der gemeente, die zich aansluiten bij, en propaganda voeren voor
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 77
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.