De Nederlandse kerken en de joden | Page 8

J. M. Snoek
Toen op 7 november 1938 in

Parijs een aanslag werd gepleegd op de Duitse ambassadefunctionaris
Ernst vom Rath, die op 9 november aan zijn verwondingen bezweek,
was deze aanslag het voorwendsel voor het ontketenen van pogroms
door heel Duitsland; in de zogenaamde Kristalnacht werden duizenden
winkels van Joden geplunderd en synagoges verbrand. Meer dan
26.000 Joden werden gevangen genomen, velen hunner naar een
concentratiekamp gevoerd; tenminste 91 vermoord. Als reactie op deze
van hogerhand gesanctioneerde terreur probeerden velen Duitsland te
verlaten. Dit gelukte in 1933 naar schatting aan 37.000 Joden. In 1934
was hun aantal 23.000 en in 1935 vluchtten er 21.000. Voor 1936 en
1937 bedroegen de geschatte cijfers respectievelijk 25.000 en 23.000.
Vanaf begin 1938 tot 1 oktober 1941 - toen alle emigratie verboden
werd - verlieten naar schatting 170.000 Joden het Duitse "Reich".
[1.18]
Hoe waren nu de reacties op dit alles in Nederland? Er waren augustus
1933 naar schatting ongeveer 6.000 - politieke en Joodse -
vluchtelingen in ons land. Mei 1934 besliste de regering dat
niet-officieel toegelaten vluchtelingen aan de grens moesten worden
tegengehouden, tenzij "aannemelijk wordt gemaakt dat terugkeer naar
Duitsland onmiddellijk lijfsgevaar voor de betrokkenen zal
meebrengen". [1.19] Statenloze vluchtelingen moesten naar Duitsland
teruggeleid worden, maar met gematigdheid en zonder "aan overijling
gepaard gaande hardheden". In totaal werden door Nederland ruim
30.000 vluchtelingen opgenomen, in verhouding meer dan door andere
landen, aldus L. de Jong. [1.20] Maar Joodse vluchtelingen zijn in die
jaren door de Nederlandse marechaussee in opdracht van de regering
Colijn wel "teruggeleid" naar Duitsland. Na de Anschluss (waarbij
Duitsland Oostenrijk inlijfde; maart 1938) verscherpte de Nederlandse
regering haar restrictief beleid.
<30>
Vele predikanten ondertekenden een manifest (in 1933) waarin het
antisemitisme werd afgewezen. [1.21] J.J. Buskes en W. Banning
behoorden tot de sprekers op een grote protestvergadering. [1.22] Op
19 sept. 1935 was opnieuw Buskes een van de sprekers op een

protestvergadering in de Apollo-hal, waar 6000 mensen aanwezig
waren. De toespraken werden gepubliceerd in de brochure "Vrede over
Israël". Er werd een Protestants hulpcomité, opgericht, het "Comité
voor zogenaamde niet-arische Christenen". In 1938 werd de naam
veranderd in "Protestants Hulp-Comité, voor uitgewekenen om ras of
geloof'. We noemen deze verschillende reacties slechts terloops: het
ging hier immers niet om officiële kerkelijke protesten. Van Roon
verschaft uitvoerige gegevens in zijn Protestants Nederland en
Duitsland 1933-1941.
Voor de tweede wereldoorlog heeft bijna geen enkel kerkgenootschap
in Nederland officieel en publiekelijk geprotesteerd tegen de
Jodenvervolgingen. Kerken in Duitsland, Groot-Brittannië, Zweden,
Frankrijk en de Verenigde Staten hebben dat wel gedaan.[1.23]
Vanwaar die zwijgzaamheid in Nederland? De volgende punten dienen
hier genoemd te worden. Vrij algemeen was men binnen de kerken van
oordeel, dat het doen van "politieke" uitspraken niet op de weg der
kerken lag. Men had immers Christelijke politieke partijen? Toentertijd
werd dan ook - in tegenstelling tot nu - geen enkele publieke uitspraak
over welk politiek onderwerp dan ook door de kerken gedaan.
Bovendien bestond er - in tegenstelling tot nu - weinig contact tussen
de kerken; er was geen gezamenlijk optreden. Vooral de RK Kerk en de
Gereformeerde Kerken in Nederland zagen geen heil in interkerkelijke
samenwerking. Daar komt dan nog bij, dat men algemeen bevreesd was
voor het in gevaar brengen van Nederlands neutraliteit en van onze
economische belangen: de handel met Duitsland. Ook beschouwde men,
ofschoon het nationaal-socialisme afwijzend, Duitsland desondanks als
een bolwerk tegen het veel groter geachte gevaar: dat van het
communistische Rusland. Wat de Hervormde Kerk betreft, "de
kerkorde maakte het nu eenmaal de Kerk onmogelijk, te komen tot een
gemeenschappelijk en openlijk getuigenis", aldus Touw. "De Synode
had geen bevoegdheid kerkelijke beslissingen te nemen, maar had
alleen een administratieve en financiële opdracht. De grote roeping van
het belijden, getuigen en handelen der Kerk werd in de kerkelijke
vergaderingen niet aan de orde gesteld, en in elk geval kon daarover
geen bindende beslissing genomen worden".[1.24]

<31>
Twee uitzonderingen op deze regel van officieel-kerkelijke
stilzwijgendheid zijn te melden. Allereerst kreeg de Commissie tot de
Zaken (het dagelijks bestuur) van de Remonstrantse Broederschap een
brief van de gemeente te Amersfoort waarin verzocht werd om de
Jodenvervolging in Duitsland op de agenda van de komende Algemene
Vergadering te plaatsen. De hoogleraar G.J. Heering stelde daarop een
resolutie op:
(...) Zonder voorbij te zien aan de schuld der wereld en onze eigen
schuld in deze loop van zaken, en open latende de vraag in hoever aan
de houding der getroffenen of aan die van hun geestverwanten of
rasgenoten een en ander verweten kan worden, op dit ogenblik kunnen
wij slechts denken aan het onrecht, dat geschiedt. Onrecht tegenover de
pacifisten, tegenover de socialisten en tegenover de Joden. (...) Het
ergste is misschien, dat de Christelijke Kerk voor het grootste deel
zozeer de dienaresse is geworden van het nationalisme, dat zij op
enkele uitzonderingen na zwijgt, of instemming betuigt. [1.25]
De overgrote meerderheid
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 78
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.