De Nederlandse kerken en de joden | Page 6

J. M. Snoek
over het lijden van het Jodendom en de
reactie daarop in Joodse en Christelijke kring praten." [1.8]
c. Over synodes en deputaatschappen
De Hervormde geschiedschrijver H.C. Touw schrijft Synode, met een
hoofdletter; de Gereformeerde Th. Delleman daarentegen schrijft

synode zonder hoofdletter. Dat is niet toevallig. De inrichting van de
diverse kerkgenootschappen vertoont op bepaalde punten onderling
verschillen, bij voorbeeld wat betreft de taak van de synode. De
besluitvorming komt op verschillende wijzen tot stand.
<24>
In het volgende vertellen we iets over de structuur van de
Gereformeerde Kerken in Nederland. Het meervoud (kerken!) is
veelbetekenend: men hecht veel waarde aan de zelfstandigheid van
iedere plaatselijke kerk (of: gemeente). Op 1 januari 1940 waren er,
volgens het jaarboek van 1940, 788 (plaatselijke) kerken met 811
dienstdoende predikanten en 652.826 leden, waarvan 331.615
belijdende leden. Er waren dus 321.211 doopleden, toen voornamelijk
kinderen. De toename over 1939 bedroeg 7.687 leden.
Vooral in de grotere plaatsen beschikte een gemeente vaak over meer
dan een kerkgebouw, en meer dan een predikant. Iedere gemeente werd
bestuurd door de kerkenraad: ouderlingen, diakenen en de
predikant(en), allen gekozen door (toen nog alleen de mannelijke)
belijdende leden. De kerkenraad stuurde afgevaardigden (een predikant
en een ouderling) naar de classis: een regionaal verband van kerken dat
eens in de drie maanden vergaderde. Deze classis vaardigde
vertegenwoordigers af naar de particuliere (of: provinciale) synode die
eens per jaar een dag vergaderde en dan afgevaardigden naar de
generale (of: nationale) synode koos. Deze vergaderde eens in de drie
jaar (tenzij er "enige dringende nood was om de tijd korter te nemen")
enkele dagen en werd dan ontbonden. Zo was er een synode in 1933 en
daarna weer een in 1936. Er waren 12 provinciale synodes: Limburg en
Noord Brabant deden samen, maar Zuid-Holland en Friesland hadden
elk twee particuliere synodes. Iedere provinciale synode mocht 4 leden
afvaardigen naar de generale synode: 2 predikanten en 2 ouderlingen.
De generale synode bestond dus uit 24 predikanten en 24 ouderlingen,
plus, als prae-adviseurs, de theologische hoogleraren. Synode-leden
waren meestal van rijpere leeftijd. Er waren geen vrouwen bij: zij
hadden toen noch het actieve, noch het passieve kiesrecht, d.w.z. ze
mochten niet kiezen en niet gekozen worden. Voor iedere synode koos

men een vergaderplaats in weer een andere provincie. Als een synode
bijeenkwam, begon men met een moderamen (bestuur) te kiezen,
bestaande uit vier personen. Men vergaderde een aantal dagen, tijdens
welke de nodige besluiten werden genomen. Dan werd de synode
gesloten en ging iedereen naar huis. De synode was dus allerminst een
permanent instituut.
<25>
De synode die in 1936 te Amsterdam bijeenkwam, vergaderde in totaal
16 dagen, werd toen voorlopig gesloten en kwam in 1938 nog twee
dagen bijeen. In die tijd was er binnen de Gereformeerde Kerken een
strijd ontbrand over bepaalde punten van de geloofsleer. Om die reden
werd de volgende synode, die van Sneek, in 1939 niet definitief
gesloten, maar waren er voortgezette synodevergaderingen: 6 dagen in
1940, 12 dagen in 1941 en 19 dagen in 1942. In 1944 zouden de
leergeschillen tot een scheuring in de kerken leiden. Maar in ieder
geval kon men van de nood (de leergeschillen) een deugd maken: door
oorlog en bezetting dienden zich onverwachte maar dringende
problemen aan en men had nu de gelegenheid om deze te behandelen.
Het moderamen van de synode was gemachtigd om, na de sluiting van
de synode, toe te zien op de uitvoering van de genomen beslissingen.
Het werd daarin bijgestaan door deputaatschappen. Hierboven kwamen
we het deputaatschap voor de zending onder de Joden al tegen. Een
ander deputaatschap was dat voor "correspondentie met de Hoge
overheid". De taak van deze commissie was voor de tweede
wereldoorlog nauwelijks meer dan een ceremoniële: men stuurde
namens de kerken bij voorkomende gelegenheden een condoleantie- of
felicitatie-telegram aan leden van het koninklijke huis. Voorzitter van
dit deputaatschap was de hoogleraar dr. H.H. Kuyper. Zijn "secundus"
(vervanger) was mr. dr. J. Donner, oud-minister van justitie en lid van
de Hoge Raad. Ook was hij de vader van de latere schaakmeester J.H.
Donner.
d. Het lidmaatschap van de NSB.
Van belang voor de inperking van invloed en aanhang van de NSB. is
geweest, dat drie Nederlandse kerkgenootschappen zich uitgesproken

hebben over de nationaal-socialistische beginselen, deze veroordeelden
en daaruit de consequenties trokken voor de leden van hun kerk die
toegetreden waren tot de NSB.
<26>
Allereerst de Rooms-katholieke Kerk. De bisschoppen waarschuwden
in een herderlijk schrijven van 2 februari 1934 alle Katholieken om, "in
het belang van de Kerk en in het belang van ons gehele volk, niet mee
te doen aan de fascistische en nationaal-socialistische stromingen".
"Wie ondanks dit Ons waarschuwend woord menen hun eigen
inzichten te moeten doordrijven, mogen weten, dat zij een zware
verantwoordelijkheid op zich laden en dat zij zich tegenover God en
hun geweten hebben te verantwoorden over hun kortzichtige
roekeloosheid." [1.9]
Een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 78
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.