De Lotgcvallen van Ferdinand Huyck | Page 4

J. van Lennep
van gehouden, om datgene publiek
te maken, wat tot het private leven van personen behoort. Het komt mij
altoos voor, dat noch Necker, noch Delille, noch Madame Du Deffant,
zich in mijne tegenwoordigheid zoo zouden hebben uitgelaten als zij
deden, wanneer zij vermoed hadden, dat ik hunne gezegden later
openbaar zoude maken. Er is iets heiligs, naar mijn oordeel, in een
gemeenzaam onderhoud: en daarvan mag geen misbruik gemaakt
worden."
"Dat ben ik niet met u eens. Beroemde mannen behooren tot de
nakomelingschap, en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld,
wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde
genoeg hecht om het bekend te maken: zelfs dan, als het hun niet tot eer
verstrekt. Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus
weg, en wanneer men slechts van hen spreekt, kan het hun minder
schelen, hoe."
"Ieder heeft zijne inzichten; maar ik heb mij niet geroepen geacht, om
iets te doen, waar mijn gevoel tegen opkwam."
"Dan is het jammer, dat gij geen roman geschreven hebt, waar gij uw
kennissen met verandering van naam, tijd, enz. in te pas had gebracht."
"Mijn lieve P.! gij vergeet, dat die kleine bijzonderheden, die thans aan
u en anderen belangrijk voorkomen, omdat zij belangrijke personen
betreffen, of wel omdat ik er zelve in gemoeid ben, al haar aardigheid
zouden missen, indien zij betrekking hadden op onbekenden. Er zijn
zeer weinige zoogenaamde vernuftige gezegden, zeer weinige

merkwaardige voorvallen, die hun waarde niet grootendeels ontleenen
aan de namen, die er mede gemoeid zijn. Zoû iemand zich b.v. de
moeite ooit getroost hebben om de zoutelooze kwinkslagen op te
teekenen of na te schrijven, die men aan Cicero toekent, indien gij of ik
die gezegd hadden?--En echter vinden wij die in al de schoolboeken.
"Ik beken gaarne, dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt, dan al
wat wij van dien aard in de klassieke oudheid aantreffen: en juist
daarom verbeeld ik mij, dat gij, gebruik makende van de bouwstoffen
die gij hebt, een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen
schrijven.
"'t Is mogelijk: ik heb het nooit beproefd: en in allen gevalle weet ik
niet, of het mij gelukt zoû zijn langs den door u aangewezen weg. Want
het is niet genoeg steen en kalk te hebben, men moet ook de
bekwaamheid bezitten van die aan-een te voegen, indien men er een
huis van wil bouwen: en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en
grappen, ik diende een lijst te hebben om die in te plaatsen; want gij
zoudt toch niet begeeren, dat ik een boek schreef alleen om de
menschen aan 't lachen te maken: en er diende toch wel een zekere
zedeleer bij te komen."
"Hm!" zeide ik, glimlachende: "die zedeleer van de romans!"
"Ja! ik weet wel, dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft: en dat
althans de Fransche boeken van dien aard zijn, dat men zich bijna
schaamt, die gelezen te hebben; nu--voor mijn part, ik lees ze niet: ik
hou mij bij 't oude."
"Er valt zeker niet veel op te roemen" zeide ik, mij vermakende met de
drift, waarmede zij sprak: "maar," vervolgde ik, haar willende plagen
door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen: "daar is Fielding,
met wien gij nog al ophebt: die is dan toch ook niet bij uitstek kiesch in
zijn tooneelen."
"Dat weet ik wel, en ik zoû u ook niet zeggen, dat gij Tom Jones aan
uw dochter ter lezing moest geven; maar indien gij beweert, dat het
boek geen goede zedeleer heeft, dan zeg ik, dat gij het nooit met

aandacht gelezen hebt. Indien Fielding zijn held nu en dan laat
struikelen, en daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van
beschrijvingen te geven, waar sommigen zich aan ergeren, dan dient hij
zijn lezer later het tegengift voor, door hem de rampzalige gevolgen
aan te toonen, die onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde
neigingen ontstaan: daarom acht ik het boek zoo hoog, omdat het
bestendig strekkende is, om de groote en nooit genoeg herhaalde
waarheid te verkondigen, dat het kwade altijd zijn meester loont."
"Ziedaar een waarheid, lieve Juffrouw! die zoo oudbakken is, dat men
er aan begint te twijfelen: en, rechtuit gezegd, ik behoor onder die
twijfelaars; want wordt niet door de stelling, dat deugd en misdrijf
beide reeds hier op aarde vergolden worden, de leer der vergelding hier
namaals merkelijk verzwakt?--En leert ons eene, misschien ook wat
oudbakken, ondervinding niet, dat de booze dikwijls, ongestoord, de
rijkste zegeningen geniet, terwijl de brave in armoede en ellende zucht
en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft?"
"Tot op zekere hoogte geef ik dit toe; maar ik verzoek u, wel op te
letten, dat ik geenszins beweerd heb, dat het goede zoowel als het
kwade hier beneden beloond of gestraft wordt in den zin, dien gij er aan
hecht:--verre
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 264
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.