De Liereman | Page 5

L. Schipper
schrandre Pensionaris, Droeg den naam, dien gij thans draagt; Naam, als type van de staatkunst, (Wondere karaktrestiek!) Vele Jannen steeds gegeven, Om hun fijne politiek! Of, zijn het geen diplomaten, Vol verstand, vol kern en pit, Waar de lof van kan getuigen, Jongens zijn 't van _Jan de Wit_?
Wat rare Jan treedt dáár te voren? Zijn phlegma schijnt hem aangeboren; Nooit kon de drift zijn rust verstoren; 't Is hem hetzelfde hoe het gaat, Neen, hij weet van den Prins geen kwaad! Hij is wat lijmig in zijn' praat; Een snuggre kop, die op hem staat! Het is _Jan Salie_, kameraad!
Maar ook in 't zedelijk bestaan, Hoort men uw' naam den grondtoon slaan Of duidt hij niet den lichtmis aan, Zoo goed als 't Fransche bon-vivant, In 't enkel woordje, _'t is een Jan_!
"'k Zeg, langzaam gaat zeker!" roept _Jantje sekuur_! Want langzaam en zeker is Jantje's natuur, Zijn gansche bestaan door exactheid geteekend, Heeft ieder bedrijf met een' passer berekend, En wikkend en wegend met rijp overleg, Betreden zijn schreden den veiligsten weg! "Beloften," dus spreekt hij, "beloften verzwinden, "'k Hecht steviger banden, die knellender binden, "Al ware 't een Engel, 't moet zwart maar op wit; "'k Erken geen contract, zoo ik dat niet bezit!"
Noem me op aarde een rijksgebied; Waar men dezen Jan niet ziet? Kijk, hij is een heele piet! Schoon zijn boêltje liep in 't riet, 't Baart zijn' boezem geen verdriet, "Borg maar!" is zijn daaglijksch lied, Welke winkel kent u niet, Welke winkel, _Jan Crediet_?
Wat onderwerp vol weidschen zwier, Zet, zangster! uw gemoed in vier, En boeit ons aan uwe elpen lier? "Lof, driewerf lof, den _Jan pleizier_! Dien snellen wagen, Het welbehagen Der oude dagen! Die ook al verdween, Door mode bestreên, Maar toch om zijn' naam; Nog leeft door de Faam!
Bij den Jan pleizier in aanzien, Als bij d' edelman de boer, Naakt het beeld des sjouwend' ezels, Weêr een wagen van vervoer, 't Is de _Malle Jan_, die kreunend, Vracht, bij vracht, wordt opgetast, Is dan Jan geen goeije slokker, Die zich bukt voor zulk een' last!
Ei, zie eens, op mijne eer, Dat 's eerst een proper Heer! Gij vraagt: "wie hij mag wezen?" 't Is uit zijn oog te lezen! Mij dunkt, zijn eernaam staat In wat hij doet, of laat; En 'k dacht, hij schoot uw zinnen, Al reeds voor lang te binnen. Hoe suft uw schrandre kop? Hoor, volg deez' raad dan op: Uw allerrapste looper, Vlieg' naar den boekverkooper, 6. En vraag den _Jan Perfekt_! Het raadsel is ontdekt.
Wiens naam geeft men geni?n milder, Geni?n van het edelst soort? Ook Neêrlands kunsten kweekend oord, Gaf hem zijn' snaaksten schilder! Of zegt men niet met alle reên, Van schalksche en oolijke aardigheên, Ons onder 't lagchend oog getreên, _Het is een stukje van Jan Steen_?
"Hoe 't valschheid misduid', "Al kost het, verbruid! "Ook haring of kuit, "Mijn tong, wie haar stuit--" Roept: _Jantje regt uit_!
En dichters van uw' naam, 'k zeg, dichters, Wie noemt het tal dier gloriestichters? Neen, evenmin m' in 't nachtlijk uur De starren telt aan 't luchtazuur, Zoo min telt m' ook de lichten, die De Jannen zijn der po?zie.
En nu, vermoeid van al het Jannen, Dien 'k eerst mijn kracht weêr zaam te spannen, Voor ik het verdre van mijn taak, Door de allerschoonste kroon volmaak, O! 'k heb nog Jannen groot en klein, Mijn vriend! in 't altoos vruchtbaar brein, 'k Moet eerst maar wat op adem komen, En dan zij 't loflied weêr vernomen Van Jan.
* * * * *
1. Sint Jan.
2. De Jan Roode-poortstoren, te Amsterdam, doch nu gesloopt.
3. Jean-sans-Terre, Koning van Engeland, in 1166 geboren, en Jan zonder Land genaamd, omdat zijn vader, Hendrik de Tweede, hem geene bezittingen naliet.
4. Dichtstuk van Voltaire.
5. Voorheen op den Kloveniers-Burgwal, te dier stede.
6. Een met lof bekende roman van dien naam.

DE TWEE HONDEN.
"Ei zeg, is dat nu reg? "Mijnheer heeft zoo een' ekel "Aan Lord, dien boozen rekel," Sprak Piet, de brave knecht, "En toch, hij krijgt het meest! "Gaan niet de lekkre beenen "Altoos naar de ondeugd henen? "Daar heb je Does, dat beest, "De beste van de honden, "Die ergens wordt gevonden, "Die 't nimmer gortig maakt, "Bij al die vette beten, "Hoe trouw het dier ook waakt, "Wordt Doesje maar vergeten. "Dat 's onregt, op mijne eer!"
"Wel, domoor!" sprak mijnheer Die Piet had afgeluisterd, Hoe zacht hij had gefluisterd, "Ik dacht je meerder leep! "Zeg, voel je niet de kneep? "Mijn beentjes te verspillen "Aan Does, wat dwaze grillen, "'k Zou hem niet trouwer willen; "De lobbes hoeft ze niet! "Maar Lord, die kwade rakker, "Die valsche kuitepakker, "Door kluifjes wordt hij makker, "Ik vrees zijn tanden, Piet!"

DE VROME WERKBAAS.
(_Vertelling aan Frans._)
Gij weet, mijn baas is, Frans! een vroompje! Zijne oefningsklub noemt hem het roompje Der heiligste regtzinnigheid,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.