van
wagens op hun rail, Vliegend, zonder paarden, rijden; "Ik geloof me
zelven niet," Riep zij, "schoon mijn oog het ziet!"
Zag ze, met den knijpbril op, 't Luchtschip boven de aarde zweven, En,
ten spijt van 't golvend sop, Als een peil door 't zwerk gedreven,
(Wanneer vangt de proef weêr aan?) Hoe verbijsterd zou zij staan!
Zag ze de onnaspeurbre kracht, Waar het goochlend magnetisme, 't
Menschdom meê aan 't duizlen bragt, Of het toovrend galvanisme,--
Zeker vroeg haar angstgekwel: "Is de Duivel ook in 't spel?"
Sloeg zij eens de werking gâ, Der atmosferieke drukking, Die uw
hooge geestverrukking Uitvond, Clegg en _Samuda_! Werking, waar
de stoom voor zwicht ... Wie beschrijft haar aangezigt?
Oxigéne-Microscoop! Bragt gij al de monsterdieren Die, in
wriemelenden loop, Door één' druppel waters zwieren, Voor heur
sidderenden blik,-- Zij bestierf van louter schrik!
Las zij, hoe ons Handelsblad (1), Ook de huwlijks-koersen teekent; Der
verliefden beeld bevat! Teederder om weêrmin smeekend, Naar de
markt is, laag, of hoog,-- Schaamte sloot haar zedig oog!
Doch, hoe turend keek ze wel, Als zij honden kaart zag spelen?
Vlooijen op het krijgsbevel, In soldaten zich hertelen? Mooglijk, (knipt
ze nooit meer dood,) Dienen ze eens het land in nood!
'k Zwijg nu, als ze zag, hoe 't gas Kaars en olie wreed verbande;
Nieuwheidszucht het oude, als was, Gansch herkneed heeft in den
Lande; "Salomo," zoo riep zij wis, "Had het dan toch duchtig mis!"
Maar, deed Grootjes liefdrijk hart, Broeders! eens de vraag aan de
aarde: "Hebt ge, o aard! nu minder smart, "Dan vóór gij die wondren
baarde?" Wat zou 't antwoord wezen, dat Grootje dan te wachten had?
* * * * *
(1) Men herinnere zich de bevallige Portretjes bij de
huwelijks-aanvragen.
GERUST IN DE ONSTUIME BAREN.
(_Spreuk van Willem den Eerste._)
Hoe de nood-orkanen woeden, Hoe, op 's levens holle vloeden,
Speelbal van het wislend lot,-- Laat geen vrees uw hart vervaren;
Rustig op de onstuime baren, En gelaten 't oog op God.
Cesar, prooi der woeste stroomen, Weet de vrees zijns volks te toomen,
Door zijn kalm en rustig woord: "Zou," spreekt hij, "uw moed versagen?
"Hebt gij niet, in spijt der vlagen, "Cesar en 't geluk aan boord?"
Maurits rust, aan Nieuwpoorts stranden, Deed zijn heir ten strijd
ontbranden, Schoon aan d' afgrond van 't verderf; En Oranje's
legervanen, Doen Albertus krijgsroem tanen, Maurits rust behoudt het
erf.
Eerste Willem, Neêrlands Vader! Zelfs bij 't lood van den verrader,
Bleef uw spreuk uw trouwe tolk: Treffe een Gerards u moorddadig,--
"Wees, o God! mijn ziel genadig," Bidt gij--"en dit arme volk!"
Hoe de nood-orkanen woeden, Hoe, op 's levens holle vloeden,
Speelbal van het wislend lot,-- Laat geen vrees uw hart vervaren,
Rustig op de onstuime baren, En gelaten 't oog op God.
EEN KLEIN SPRUITJE WORDT EINDELIJK EEN BOOM.
(_Spreuk van Maurits._)
De vrije Nederlanden Met regt alom vermaard, Wier vlag, aan alle
stranden, Beroemd is over de aard',-- Ontwoekerd aan de plassen, Aan
wier en aan moerassen, Door 't volk zoo vroed als vroom; Door
ongehoorden nijver; Het pronkjuweel van d' ijver,-- Het spruitje wordt
een boom.
Het hemeltergend Spanje Hoont Neêrlands goed en bloed, Maar
Neêrland en Oranje, Ontvlamt in Heldenmoed! "Wat! droppel aan den
emmer!" Brult Spanjes schepterklemmer, "Wat wil uw ijdle droom?"
Doch, drupjes worden vloeden, Die toomeloos vaak woeden,-- Het
spruitje wordt een boom!
De noeste Koopvaardije, Met welvaart op 't gelaat; De bloei der
maatschappije, De zenuw van den staat! Wier altoos volle horen, Haar
goud, bij goud trezoren, Ontlast met milden stroom; Ofschoon uit niet
gesproten, Wie telt heur rijke vloten? Het spruitje wordt een boom!
Gij, landbouw en gij veeteelt, Gezegend tweelingpaar! Die zoo veel
wellust meêdeelt, Waarheen het oog ook staar'; Uw welige akkers
bloeijen, Uw malsche kudden loeijen, En geven enkel room! Hoe klein
gij zijt begonnen, Wat schat hebt gij gewonnen ... Het spruitje wordt
een boom!
Zie, Kunst en Wetenschappen, Veredelen den geest! Wie hoog staat op
heur trappen, Is ook eens laag geweest! Maar langzaam opgeklommen,
Tot hare heiligdommen, Met telkens minder schroom; Ziet, eindlijk
vlijt, na 't klimmen, De kroon der eere glimmen,-- Het spruitje wordt
een boom!
De vrije Nederlanden, Met regt alom vermaard, Wier vlag aan alle
stranden, Beroemd is over de aard,-- Ontwoekerd aan de plassen, Aan
wier en aan moerassen, Door 't volk zoo vroed als vroom; Door
ongehoorden nijver, Het pronkjuweel van d' ijver,-- Het spruitje wordt
een boom.
VOOR GODSDIENST EN VOOR VADERLAND.
(_Spreuk van Frederik Hendrik._)
Voor Godsdienst en voor Vaderland, Was Fredrik Hendriks leus. Zijn
trouwe deed die leus gestand, Die ridderlijke keus; Het lemmer aan zijn
zijde, Vloog hij verrukt ten strijde, En toonde door zijn' moed, Den
oorsprong van zijn bloed!
Voor Godsdienst en voor Vaderland, Verwoei zijn blikkrend zwaard;
De vijand
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.