kind ontrukt heeft, en
wiens land wij door het geluk der wapenen gewonnen hebben. Ik bid u,
toont hem niet dat gij als overwinnaars komt en vergroot zijn lijden niet
door hoogmoedige woorden."
"Maar, Graaf De Valois," viel De Chatillon bitsig uit, "denkt gij, dat
wij de wetten des ridderschaps niet kennen? Weet ik niet dat het een
Franse ridder betaamt, zich na de zegepraal edelmoedig te gedragen?"
"Ik hoor wel dat gij het weet," antwoordde De Valois met nadruk, "ik
verzoek u, het dan ook zo te doen. De eer bestaat niet in ijdele woorden,
Mijnheer De Chatillon!--Wat geeft het dat de wetten van het
ridderschap op de tong liggen, wanneer zij niet in het hart geschreven
staan? Wie met zijn minderen niet edelmoedig is, kan het niet met zijn
gelijken zijn. Gij verstaat mij, Mijnheer De Chatillon!"
De Chatillon ontstak op dit verwijt in een spijtige woede, en zou
voorzeker in onstuimige woorden uitgevallen zijn; maar zijn broeder
De St.-Pol weerhield hem en morde zachtjes: "Zwijg, De Chatillon,
zwijg toch; want onze Veldheer heeft gelijk. Het is immers redelijk dat
wij de oude Graaf van Vlaanderen niet meer lijden toebrengen?--Hij is
rampzalig genoeg."
"Die ontrouwe Leenheer heeft onze Koning de oorlog durven
aanzeggen en onze nicht Johanna van Navarra zodanig getergd dat zij
er bijna ziek van werd. En wij zouden hem dan nog moeten sparen?"
"Mijne heren!" riep De Valois nogmaals. "Gij kent mijn bede. Ik geloof
niet dat het u aan edelmoedigheid ontbreken zal.--Nu vooruit! Ik hoor
de honden blaffen, men heeft ons reeds in 't gezicht; want de brug valt
en de stormegge[10] gaat omhoog."
Het slot Wijnendale[11], door de edele Graaf Gwyde van Vlaanderen
gesticht, was een der fraaiste en sterkste lusthoven die er in die tijd
bestonden. Uit de brede grachten, met dewelke het omringd was,
klommen dikke muren in de hoogte; menigvuldige uitstekende
waakhuisjes hingen aan dezelve. Voor de stormgaten kon men de ogen
der kruisboogschutters met de punten der ijzeren schichten zien.
Binnen de wallen verhieven zich de daken van het grafelijke huis, met
hun zwaaiende windhanen. Zes ronde torens stonden zo op de hoeken
der muren als in het midden van de voorhof, uit dezelve kon men met
allerlei werptuig de vijand in het veld treffen en hem de nadering tot het
slot beletten. Een enkele valbrug verenigde dit sterke eiland met de
omliggende dalen.
Zodra de ridders aankwamen, gaf de waker van de poort het teken aan
de binnenwacht, en weldra krijsten de zware deuren op hun hangsels.
Terwijl dreunden de stappen der paarden weergalmend op de brug, en
de Franse ridders gingen tussen twee rijen Vlaamse voetknechten in het
kasteel. De deuren werden achter hen gesloten, de egge met haar
ijzeren punten viel neder, en de brug ging langzaam in de hoogte.
* * * * *
2
Hebt ghy ghezien de dunne strenen van goude die in Arabien
ghesponnen worden? 't hayr dat haer op de verschen hanght is noch
zuyverder ende 't en blinct niet min. De oogen blaeuw, de wynbrauwen
dunne ende verheven, eenen kleynen mondt, witte en kleyne tanden,
blozende lippen.--De rondicheydt ende macksel van hare kleyne
borstkens wie zoudet u konnen ghefigureren! Ten waer gheen wonder
dattet de menschen dede veranderen in steenen.
CALISTO ENDE MELIBEA, OUD TREURSPEL
De lucht was met zulk een zuiver blauw gekleurd dat het oog derzelver
diepte niet meten kon. De zon klom glansrijk op de kim en de verliefde
tortelduif dronk de laatste dauwdruppels van de groene bladen der
bomen. Uit het slot Wijnendale ging het geblaf der honden
onophoudelijk in de hoogte. Het briesen der paarden mengde zich met
het zoete geluid der jachthorens; echter hing de valbrug nog in de
hoogte en de voorbijgaande landlieden mochten alleenlijk raden wat er
gaande was. Talrijke wachten met kruisboog en schild wandelden op de
buitenste wallen; men kon door de stormgaten bemerken dat veel
wapenknechten heen en weer binnen de muren liepen.
Eindelijk kwamen enige mannen boven de poort en lieten de brug neer;
terzelfder tijd werden de slagdeuren opgedraaid om de jagerstrein uit te
laten. De treffelijke stoet die langzaam over de brug kwam, bestond uit
de volgende heren en vrouwen: vooraan reed de tachtigjarige
Gwyde[12], Graaf van Vlaanderen, op een bruine draver. Zijn gelaat
droeg het kenmerk ener zalige onderwerping en stille droefheid; door
ouderdom en rampspoed neergedrukt, hing zijn hoofd zwaar voorover,
zijn wangen waren door lange rimpels verdiept. Een purperen kolder
daalde van zijn schouders tot op de zadel en zijn sneeuwwitte haren
waren door een gele zijden doek omvangen; dit hulsel scheen om zijn
hoofd als een gulden band om een zilveren vat. Op zijn borst stond, in
een hartvormig schild, de zwarte Leeuw van Vlaanderen, klimmende in
een gulden veld.
De ongelukkige Vorst zag zich nu, op het einde zijns levens, wanneer
de rust als
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.