De Leeuw van Vlaanderen | Page 5

Hendrik Conscience
tijds is het eerste getal verdubbeld. Er zijn Vlaamse uitgaven die wellicht nog meer inschrijvers hebben, zoals het Belgisch Museum van de heer Willems.--Ik dank mijn Landgenoten om de gunstige aanmoediging welke zij mij bij voortduring laten genieten, en verblij mij in de overtuiging dat wij sedert weinig jaren van het pad der dwaling zijn teruggekeerd om een eerlijker baan in te slaan.
Dit voorwoord zal om zijn inhoud aan enige gezindheden niet bevallen, misschien zal ik er sommige bijtende artikeltjes aan verschuldigd zijn, en men zal het boek zelf om zijn voorrede aanvallen en lasteren, dit zal ieder met mij denken; echter mag zulke overweging mij nooit weerhouden wanneer de waarheid uit mijn pen vloeit: men opene de geschiedboeken en men oordele erover.--Er is wel een oude spreuk, die wil dat het niet altijd goed zij de waarheid te zeggen, maar die spreuk is een drogreden welke ten dekmantel der schijndeugd of der lafheid is uitgevonden. Ik--ik zeg de waarheid wanneer dezelve mijn Vaderland ten nutte kan zijn.
De Leeuw van Vlaanderen, welke ik heden mijn inschrijvers aanbied, is een werk dat meer historisch is dan er voor de schriften van die aard vereist wordt, de aantekeningen welke onder de bladzijden gevoegd zijn, geven de getuigenissen onzer Kronieken, onder dewelke ik de Excellente Cronike, in de boekzaal van Antwerpen berustende, tot richtsnoer heb genomen. De kennis der plaatsen waar de voorvallen gebeuren, ben ik aan de inlichtingen mijner letterkundige vrienden, de heer Snellaert van Kortrijk, dokter te Gent, en de heer Octave Delepierre, bibliothecaris te Brugge, verschuldigd. Men zal aanmerken dat het werk van de heer Auguste Voisin, bibliothecaris te Gent, mij voor de beschrijving van de slag der gulden sporen van groot nut is geweest, die schrijver heeft mij met een goedheid, waarvoor ik hem dank betuig, de kaart van de slag bezorgd.
Omdat het getal der inschrijvers mijn hoop is te boven gegaan, heb ik de lezer iets boven de voorwaarden willen geven; men zal voor ieder boekdeel een titelplaat vinden, die door 's Konings schilder Gustaf Wappers op hout getekend is, en door de bekende kunstenaar Brown, bij de koninklijke graveerschool van Brussel, is gesneden.
DE SCHRIJVER

* * * * *

1
Standvastig was de trouw der vad'ren als de muren, Die hoe begruisd, gescheurd, en wild met groen omgroeid, Der eeuwen went'ling nog tot op deez dag, verduren, Schoon regen plast en stormwind loeit.--
PETRONELLA MOENS
De rode morgenzon blonk twijfelachtig in het oosten, en was nog met een kleed van nachtwolken omgeven, terwijl haar zevenkleurig beeld zich glinsterend in elke dauwdruppel herhaalde; de blauwe dampen der aarde hingen als een onvatbaar weefsel aan de toppen der bomen, en de kelken der ontwelkende bloemen openden zich met liefde om de jongste straal van het daglicht te ontvangen. De nachtegaal had zijn zoete liederen reeds meermalen gedurende de schemering herhaald, maar nu verdoofde het verwarde geschater van mindere zangers zijn verleidende tonen.
Een hoop ridders rende stilzwijgend door de velden van Roeselare[1] Het gerammel hunner uitrusting en de zware stappen hunner dravers verschrikten de vreedzame bewoners der wouden; want van tijd tot tijd wierp een hert zich uit het kreupelbos, en vluchtte sneller dan de wind voor dit nakend gevaar.
De kleding en de wapens dezer ridders waren zo kostelijk dat men, bij de eerste oogopslag, Graven en nog hogere heren eronder gissen kon. Een zijden kolder[2] hing hun met zwierige vouwen om het lichaam, terwijl een verzilverde helm hun het hoofd met purperen en lazuren vederen bekroonde. Hun handschoenen, met ijzeren schelpen bedekt, en hun met goud doorwrochte knieplaten blonken ook niet weinig bij het morgenlicht. De schuimende en onrustige paarden wrongen het gebit met drift tussen de tanden, en dan bewogen de zilveren knopen en de zijden trossen huns tuigs zich liefelijk.
Alhoewel de uitrusting dezer reizigers niet ten oorloge geschikt was, mits zij geen harnassen droegen, kon men echter genoeg bemerken dat zij zich tegen vijanden voorzien hadden; want de mouwen van hun pantsers[3] kwamen met hun armen door de kolders. Grote slagzwaarden hingen ook aan hun zadels, en de schildknapen voerden grote beukelaars achter hun meesters. Elke ridder had zijn wapentekenen op de borst geborduurd, in zulker wijze dat men de stam van ieder herkennen mocht.--De koude des morgens had hun de lust tot spreken benomen, de klemmende nachtlucht bezwaarde hun oogleden; zij weerstonden de lastige vaak met moeite en bleven in een sluimerige ongevoeligheid verzonken.
Een jonge man ging te voet voor hen in de baan. Lange golvende haren rolden op zijn brede schouders; blauwe glinsterende ogen stonden vlammend onder zijn blonde wenkbrauwen, en een jonge baard krulde op zijn kin.--Een wollen kolder met een gordel was zijn kleedsel, en een kruismes[4] in een lederen schede zijn wapen. Zichtbaar was het op zijn gelaat dat het gezelschap, aan hetwelk hij ten leidsman diende, hem niet aangenaam was. Er schuilde voorzeker iets geheims in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 179
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.