De Gouden Vaas | Page 9

E.T.A. Hoffmann
jongeling Phosphorus: "De uwe wil ik zijn, schoone bloem, maar dan zult gij, als een ontaard kind, vader en moeder verlaten, uw speelgenooten niet meer kennen, grooter en machtiger zult gij willen zijn dan allen, die thans als uws gelijken met u de vreugde genieten.
"Het vuur des verlangens, dat nu uw gansche wezen weldadig verwarmt, zal in honderden stralen uitschietend u kwellen, u folteren, want de bezinning zal de zintuigen voortbrengen, en de hoogste vervoering, die de vonk, welke ik in u werp, ontsteekt, is hopelooze smart, waarin gij ondergaat, om er later weer vreemd-geaard uit te ontbloeien. -- Deze vonk is de gedachte." -- "Ach," klaagde de lelie, "kan ik dan de uwe niet zijn in den gloed, gelijk die thans in mij brandt? Zoude ik u nog meer kunnen minnen dan nu en zoude ik u als thans kunnen aanschouwen, wanneer gij mij vernietigt?"
Toen kuste haar de jongeling Phosphorus en als licht doorschoten brandde zij op in vlammen, waaruit een zonderling wezen ontsproot, dat haastig het dal ontvliedend in de eindeloosheid rondwiekte, en zich niet meer bekommerde om de speelgenooten der jeugd of om den geliefden jongeling. Deze klaagde om de verloren geliefde, want louter de eindelooze min voor de schoone lelie had hem naar het eenzame dal gevoerd en de granietrotsen bogen in deelname hare hoofden voor des jongelings jammerklacht. Doch eene opende haren schoot en een zwart gevleugelde draak kwam er ruischend uitfladderen, die sprak: "Mijn broederen, de metalen slapen daar binnen, maar ik ben steeds waakzaam en stout, ik zal u helpen." In een wijde op-en-neder-vlucht vatte eindelijk de draak het wezen, dat aan de lelie ontsproten was, droeg het den heuvel op en omsloot het met zijn gevederte; toen was het de lelie weder, maar het blijven der gedachte verscheurde haar binnenste en de liefde tot den jongeling Phosphorus werd een snijdend wee, waardoor -- van giftigen wasem beademd -- de kleine bloemen, anders zoo door haar blik verblijd, verwelkten en stierven.
De jongeling Phosphorus omgordde zich met een glanzende wapenrusting, waarin een veeltintig stralenspel was en streed tegen den draak, die met zijn zwart gevederte tegen het pantser sloeg, zoodat het een hellen weerklank gaf; door dat machtig geluid leefden de kleine bloemen weer op en om fladderden als bonte vogelen den draak, wiens krachten zwonden en die zich overwonnen in den schoot der aarde verborg. De lelie was bevrijd, de jongeling Phosphorus omving haar vervuld van het verlangen-branden der bovenaardsche liefde en in een jubelhellen lofzang huldigden haar bloemen, vogelen en zelfs de hooge granietrotsen als koningin van het dal.
-- "Met uw welnemen, dat is Oostersche bombast, waarde heer archivaris," zeide de griffier Heerbrand, "en wij verzochten u toch, zooals u dat anders wel pleegt te doen, ons iets uit uw hoogst eigenaardig leven, bijvoorbeeld van uw reis-avonturen en dan iets waarlijk-gebeurds te verhalen." "Wat wilt gij dan," antwoordde archivaris Lindhorst, "dat, wat ik daar juist vertel, is het meest werkelijke, dat ik voor ulieden kan opdisschen en het behoort in zekeren zin ook tot mijn leven. Want ik stam juist uit dat dal en de vuurlelie, die daar eindelijk als Koningin heerschte is mijn over-over-over-over-grootmoeder, zoodat ik dan ook eigenlijk een prins ben."
Allen braken in schaterlachen uit. "Ja, lacht maar van ganscher harte," ging archivaris Lindhorst voort, "ulieden kan datgene, wat ik weliswaar in gebrekkige omtrekken heb medegedeeld, zinloos en dwaas toeschijnen, desniettegenstaande is het volstrekt niet ongerijmd of ook maar allegorisch bedoeld, doch woordelijk waar. Hadde ik echter geweten, dat de heerlijke liefdeshistorie, waaraan ook ik mijn ontstaan dank, u zoo slecht bevallen zou, dan had ik liever van de verschillende nieuwigheden verteld, waarmede mijn broeder mij gisteren bij zijn bezoek verraste."
"Kom, hoe dat? Hebt u dan een broeder, mijnheer de archivaris? -- waar is die dan -- waar woont hij? Ook in dienst des Konings of is het misschien een ambteloos levend geleerde?" -- vroeg men van alle kanten. -- "Neen!" antwoordde de archivaris, heel koel en bedaard een snuifje nemend, "die is den verkeerden weg op gegaan en heeft zich onder de draken begeven." -- "Heb ik dat goed verstaan? beste archivaris," zoo nam griffier Heerbrand het woord, "onder de draken?" "Onder de draken?" weerklonk het van alle kanten als een echo.
-- "Ja, onder de draken," vertelde archivaris Lindhorst verder, "eigenlijk geschiedde het uit wanhoop. Gij weet, heeren, dat mijn vader voor zeer kort stierf; het is nu hoogstens driehonderd-vijf-en-tachtig jaar geleden, waarom ik ook nog rouw draag, en die had aan mij, zijn lieveling, een prachtige onyx vermaakt, die mijn broeder absoluut bezitten wilde. Daarover twistten wij bij het lijk van onzen vader op onbetamelijke wijze, totdat de overledene, die zijn geduld verloor, opsprong en mijn slechten broeder de trappen af wierp. Dit maalde mijn broeder door het hoofd en hij ging op staanden voet onder de draken.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 44
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.