stroom schuifelden; ritselend en
ruischend stortten zij zich in de Elbe, en boven de golfjes, waarin zij
verdwenen waren, knetterde een groen vuur op, dat schuin naar de stad
toe lichtend vernevelde.
TWEEDE NACHTWAAK
Hoe de student Anselmus voor dronken en waanzinnig gehouden wordt.
De vaart over de Elbe. De bravour-aria van kapelmeester Graun. De
maagbitter van Conradi en het gebronsde appelwijf.
"Die mijnheer is beslist niet recht wijs," zeide een eerzame
burgerjuffrouw, die van een wandeling met haar huisgezin
terugkeerend, bleef stilstaan en met overelkaar geslagen armen het
dolle gedoe van den student Anselmus aanzag. Deze toch had den stam
van den vlierboom omvat en riep zonder ophouden in de bladen en
twijgen: "O, blinkt en schittert nog éénmaal, lieflijke gouden slangetjes,
laat mij nog eenmaal maar uwer stemmen klokjes hooren. O, ziet mij
nog éénmaal aan, goddelijke blauwe oogen, maar éénmaal nog, anders
moet ik vergaan van smart en heet verlangen." En daarbij zuchtte en
steunde hij klaaglijk en diep, en schudde van ongeduld en verlangen
den vlierboom, die echter als antwoord dof en onverstaanbaar zijn
bladeren deed ruischen en zoo de smart van den student Anselmus
gewoonweg scheen te bespotten.
"Die mijnheer is zeker niet goed wijs," zeide de burgerjuffrouw en het
was Anselmus alsof hij uit een diepen droom werd gerukt of met
ijskoud water begoten om hem ruw te doen ontwaken. Nu eerst zag hij
weer klaar, waar hij was en werd zich bewust van de vreemde
betoovering die hem gefopt had en zelfs zoover bracht, dat hij in zijn
eentje hardop aan het spreken was gevallen. Verward zag hij de
burgerjuffrouw aan en greep eindelijk naar zijn op den grond gevallen
hoed, teneinde weg te snellen. De vader van het huisgezin was er
intusschen ook bij gekomen en had, nadat de kleine, die hij op den arm
droeg, in 't gras neergezet was, steunende op zijn stok met
verwondering naar den student geluisterd en gestaard.
Nu raapte hij pijp en tabakszak, die de student had laten vallen op en
zeide, terwijl hij hem beide toestak: "Laat mijnheer toch niet zoo akelig
in het donker blijven staan lamenteeren en laat hij de voorbijgangers
niet uit hun humeur brengen, als hem toch niets anders scheelt, dan dat
hij te diep in 't glaasje heeft zitten kijken, laat mijnheer doodbedaard
naar huis gaan en zich lekker op één oor leggen." De student Anselmus
schaamde zich zeer en liet een klagelijk "ach" hooren. "Nu, nu," ging
het burgermannetje voort, "laat mijnheer het zich niet te veel
aantrekken, zoo iets overkomt den besten, en op den lieven
Hemelvaartsdag kan men wel in de vreugde des harten een glaasje over
den dorst drinken. Dat kan zelfs een man des Heeren wel overkomen,
mijnheer is toch candidaat, nietwaar. Maar als mijnheer het toestaat,
stop ik mij een pijpje van zijn tabak, de mijne heb ik daarboven
opgebruikt." Dit zeide de burger toen de student Anselmus pijp en
tabaksbuidel reeds wilde opbergen en nu reinigde de burger langzaam
en welberaden zijn pijp, en begon die even langzaam te stoppen. Er
waren verscheidene burgermeisjes bij gekomen, die heimelijk spraken
met de juffrouw en onder elkaar gichelden, terwijl zij naar Anselmus
keken. Hem was het of hij stond op louter spitse doornen en gloeiende
naalden. Zoodra hij pijp en tabakszak weerom had, rende hij spoorslags
heen. Alles, wat hij aan wonderlijks gezien had, was zuiver uit zijn
denken verdwenen en hij was zich enkel bewust, onder den vlierboom
allerlei dwaasheden te hebben staan verkonden, wat hem te pijnlijker
was, omdat hij van jongsaf een innerlijken hekel aan alle in
zichzelfsprekenden gevoed had. Satan spreekt uit hen, zeide zijn rector,
en dat geloofde hij inderdaad. De gedachte, gehouden te worden voor
een op Hemelvaartsdag beschonkenen theol. cand. was hem
onverdraaglijk. Reeds wou hij de populierenlaan bij den Koselschen
tuin inslaan, toen een stem hem achterna riep: "Mijnheer Anselmus,
mijnheer Anselmus, waar loopt u in 's hemelsnaam zoo gehaast heen?"
De student bleef als in den grond vastgeworteld staan, overtuigd, dat nu
dadelijk weer een nieuw ongeval hem overkomen zou. En wederom liet
de stem zich hooren: "Mijnheer Anselmus, komt u toch terug, wij
wachten hier aan 't water." Nu hoorde de student pas, dat het zijn vriend
conrector Paulmann was, die hem riep; hij ging terug naar de Elbe, om
den conrector te vinden met zijn beide dochters, alsook den griffier
Heerbrand, die juist bezig waren in een gondel te stappen. Conrector
Paulmann noodigde den student uit, met hem over de Elbe te varen, om
dan in zijn woning in de Pirnasche-voorstad den avond verder door te
brengen. Bijzonder gaarne nam de student Anselmus dit aan, omdat hij
zoo aan het noodlot, dat hem heden beheerschte, geloofde te ontkomen.
Toen zij nu over den stroom voeren, gebeurde het, dat aan de andere
zijde bij den Antonschentuin,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.