De Edda | Page 5

Frans Berding
zult het mij zeggen--met welken naam wordt in iedere wereld het woud genoemd?"
--"Woud bij de menschen, manen des velds bij de goden, Hel noemt het heuvelriet, Reuzen noemen het brandstof, hout heet het bij Wanen, en Alfen spreken van siertuin."
Weer keek Thonarr naar het Oosten--er kwam al blanke glans--en de bleeke dwerg wachtte op verdere vragen.
Toen sprak Thonarr:
--"Zeg mij nu nog,--o, ik twijfel niet of ook dat zult gij mij zeggen--met welken naam wordt in iedere wereld het bier genoemd?"
--"Bier," sprak Weetal, "zeggen de menschen, brouwsel de goden, Wanen: roes. Reuzen noemen het klaarnat, de Dorstigen: dronk, in Hella noemt men het mede."
Toen schoot over den heuvel ten Oosten de eerste zonnestraal, die dwergen versteenen doet.
En Thonarr lachte, lachte, dat zijn baard er van beefde:--"Wondere wijsheid heeft je mond mij verkondigd,--meer kennis ontmoette ik nooit. Domme dwerg, dien mijn list misleidde, kijk, daar straalt de zon, verstard stuk steen."
De Roof van den Regendrank
Wodan was eens uit Walhalla weggegaan om den verjongenden drank van den lenteregen weer terug te halen, dien de Reuzen hem ontstolen hadden en in den harden winterbodem hielden verborgen.
Lang reeds hadden de goden uitgekeken, of Wodan nog niet wederkeerde, tot eindelijk een vogel hun heilige hallen binnenvloog. De vogel gaf hun overvloedigen drank en de goden verheugden zich zeer. Want het was Wodan zelf, die zoo tot hen teruggekomen was. Toen verhaalde hun Wodan:
--"Daar ben ik dan terug van den berg der Reuzen. Heel wat woorden werden er gewisseld in de zaal van den ouden Drinker. Want zwijgen zou in het geheel niet helpen. Doorbek, de slang, liet ik door den berg knagen: zelf kroop ik toen door het gat. Ik dacht leven en lijf te zullen verliezen, want boven en beneden was de berg van Vratenholen vol.
Nooit zou ik ook uit het rijk van de Reuzen ontkomen zijn, als de aardevrouw Strijdvreugde niet goed voor mij was geweest, en als zij haar armen niet om mijn hals had geslagen.
Want wij zaten beiden op een gouden zetel, en zij gaf mij te drinken haar kostelijken drank. Spoedig vloog de vogel Vergeten door de zaal;--ook mijn verstand ging fladderen, en ik werd zoo licht als een wolkenvogel. Toen heb ik heel het vat leeggedronken--dat was mijn vergelding voor Strijd vreugde's gunst.
Zoo had ik vreugde bij het drinken. Zoo haalde ik de vreugde tegelijk met den drank naar huis."
Godentwist
In den tijd van de zomeronweders, toen Thonarr van zijn reis naar het Oosten wederkeerde, kwam hij voor een heel breed water. Aan den anderen oever stond een veerman met een schip. Thonarr riep tot deze:
--"Wat voor een kerel is die kerel aan den anderen kant van het water?"
De veerman, die hem hoorde schreeuwen, riep tot hem terug:
--"Wat voor een man is die man, die zoo verschrikkelijk schreeuwt?"
De veerman droeg een mantel, die zoo blauw was als de hemel. Hij had slechts ����n oog, maar dat eene oog was zoo licht als de zon. Want de veerman was Wodan. Hij noemde zich echter niet Wodan, maar Haarbaard, om den langen baard, dien hij droeg, en die hem omsluierde, zooals regenwolken de zon omsluieren en den helderen hemel.
Thonarr zag er uit als een boef, en Haarbaard sprak tot hem:
--"Ik geloof, dat gij geen drie dingen bezit;--beware! ge hebt niet eens een broek aan."
Maar Thonarr wilde, dat de veerman hem over het water zou halen, en hij vroeg hem, wien het schip behoorde, waarop hij voer.
--"Strijdwolf," sprak Haarbaard, "heeft mij dat schip gegeven. Maar boeven en dieven mag ik niet overbrengen,--alleen eerlijke lieden. Noem mij ten minste je naam, als je met mij wilt varen."
Toen noemde Thonarr zijn naam. Hij vertelde, dat hij de zoon van Wodan was en de vader van Macht, en dat hij reus Berggevaarte gedood had. En hij vroeg aan Haarbaard wat deze had gedaan.
--"Vijf volle winters," sprak Haarbaard, "was ik op een eiland, dat Altijdgroen heet. Daar heb ik met vijanden gevochten, maar veel meer nog met meisjes gestoeid. Dat waren vroolijke vrouwen, en door list werd ik haar aller verleider. Bij zeven zusters heb ik geslapen: zij behoorden mij met lichaam en ziel. Wat deed Thonarr ondertusschen?"
--"Thiassi, den sterken stormreus," antwoordde Thonarr, "heb ik verslagen. Zijn oogen slingerde ik als sterren tegen den hemel. Daar zijn ze een bewijs van mijn werk, dat alle menschen vermogen te zien. Wat deed Haarbaard ondertusschen?"
Deze vertelde:
--"Vrouwelijke ruiters, die reden door den nacht, wist ik listig tot liefde te verlokken. Zeestrand, de reus, gaf mij daartoe een tooverdoorn, maar ik ontstal hem zijn verstand. Wat deed Thonarr ondertusschen?"
--"Ik," sprak Thonarr, "was in het Oosten om Reuzenvrouwen uit te roeien. Als ze allen bleven leven, zou dat booze volk veel te talrijk worden, en Midgaarde ware voor menschen niet meer te bewonen. Wat deed Haarbaard ondertusschen?"
--"In Vechtland," zei Haarbaard, "heb ik voor gevechten gezorgd; de vorsten stookte ik op tot den strijd.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 59
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.