De Decamerone van Boccaccio | Page 5

Giovanni Boccaccio
dat niet alleen het spreken en omgaan met de zieken aan gezonden
de ziekte bracht of de oorzaak van het gewone sterfgeval werd, maar
ook het aanraken van de lakens of welk ander voorwerp ook, dat door
deze zieken beroerd werd of gebruikt, scheen die ziekte op hem, die ze
betastte, over te brengen.
Het is een wonderlijke zaak om te hooren, die ik vertellen moet en die,
indien hij niet door vele en door mijn eigen oogen gezien was, ik
ternauwernood zou durven gelooven en niet den moed zou hebben neer
te schrijven, zoo ik dit niet van betrouwbare menschen had gehoord. Ik

beweer, dat de aard van de vermelde pest van zoodanigen invloed was
bij aanraking van het eene wezen met het andere, dat niet alleen de
eene mensch den ander, maar wat erger is en duidelijk genoeg bleek,
dat het goed van iemand, die daardoor ziek was geweest of overleden,
beroerd door een ander schepsel dan van het menschelijk geslacht, het
niet alleen daarmee aanstak, maar het in zeer korten tijd doodde. Met
mijn eigen oogen heb ik waargenomen, (gelijk kort te voren gezegd is)
dat op een dag onder andere gevallen de lompen van een arm man door
de ziekte bezweken, op den openbaren weg waren geworpen, toen twee
zwijnen naderden en naar hun gewoonte die eerst met den snuit en de
tanden opnamen en om den kop schudden. Kort daarop, na een paar
maal te hebben rondgewenteld, alsof ze vergift hadden ingenomen,
vielen beide op de ongelukslompen dood ter aarde.
Hierdoor en door heel wat meer andere gelijksoortige en erger gevallen
ontstonden verschillende angsten en inbeeldingen bij hen, die gespaard
bleven en allen kwamen tot een vrij wreede gevolgtrekking, namelijk
de zieken en hun omgeving te vermijden en te ontvluchten en aldus
handelend meende elkeen zich gelijkelijk redding te verschaffen. Er
waren er eenigen, die aanrieden, dat matig leven en zich te onthouden
van alle overdaad veel weerstand gaf tegen de zich voordoende ramp,
en na een gezelschap te hebben gevormd leefden zij afgescheiden van
ieder ander en zij vluchtten in hun huizen en sloten zich op daar, waar
geen enkele zieke was, en zij gebruikten om beter te leven zeer matig
de fijnste spijzen en de beste wijnen en vermeden elke buitensporigheid
zonder te spreken of iemand te laten spreken van buiten over dood en
zieken, of eenig nieuws te hooren en bleven dáár bij muziek en bij alle
genoegens, die zij zich verschaffen konden. Anderen, van een
tegengestelde meening overtuigd, beweerden dat goed drinken en
genieten en zingend naar buiten te gaan en zich te vermaken en te
voldoen aan iedere behoefte, waar het kon en te lachen en te schertsen
om al wat gebeurde, het zekerste middel was tegen zulk een kwaad.
Gelijk zij zeiden gingen zij dag en nacht naar hun vermogen te werk,
dan naar deze, dan naar die kroeg loopend, zonder overleg en zonder
maat drinkend. Zij deden veel meer dan in alle andere omstandigheden
alleen dat, wat zij meenden, dat voor hun aangenaam en plezierig kon
zijn. En zij konden dit gemakkelijk doen, omdat ieder (alsof hij niet

langer had te leven) zijn goederen in den steek had gelaten of hij al
dood wás, waardoor de meeste huizen gemeengoed waren geworden.
De vreemdeling gebruikte die, alsof hij er behoorde en gelijk de eigen
heer er gewoond zou hebben en met die hardvochtige gedachte
ontvluchtten zij, zooveel ze konden, steeds de zieken. In zulk een rouw
en ellende van onze stad was het eerbiedwaardig gezag van de wetten,
zoowel goddelijke als menschelijke, als het ware vervallen en geheel
losgelaten door de schepenen en de uitvoerders daarvan. Deze waren
gelijk andere menschen of dood of ziek of zoo van familie beroofd, dat
geen enkel ambt kon uitgeoefend worden; daardoor stond het aan ieder
vrij naar zijn welgevallen te handelen.
Velen volgden tusschen de twee gezegde levenswijzen een gemiddelde,
zich niet onthoudend van spijzen als de eersten, nog zich te buiten
gaande aan drank en andere losbandigheden gelijk de tweeden, maar zij
gebruikten naar genoegen volgens hun begeerten de levensmiddelen en
gingen naar buiten zonder zich op te sluiten en droegen deze, bloemen,
gene, welriekende kruiden in de handen en andere verschillende
specerijen, die zij vaak aan den neus brachten, denkend, dat dit een
uitstekend middel was om met dit soort reuk de hersens te versterken;
want het was er zoo mee gesteld, dat de lucht geheel van den stank der
doode lichamen en van de ziekte en van de medicijnen doortrokken en
onrein was.
Anderen waren van een nog wreeder gevoelen (alsof dat soms veiliger
zou zijn) en zeiden, dat er geen ander en beter middel tegen de pest
bestond dan er voor te vluchten en door deze redeneering aangezet,
voor niets zorgend dan voor zichzelf, verliet een groot aantal zoowel
mannen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 343
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.