De Aarde en haar Volken, Jaargang 1906 | Page 9

Not Available

jongetje en meisje. Zij, zeer moederlijk en grappig, beknort den kleinen
jongen met een basstemmetje en wil hem terughouden van den weg
naar Westkapelle, waar de overmoedige Willem zich heen wil begeven.
Zij trekt hem uit alle macht bij een slip van zijn jasje, en men herkent in
haar reeds het toekomstige vrouwtje, dat haar man afhoudt van
verkeerde wegen ... beminnelijke zorg!
Een doffe galop ... Wat is dat?... Een man met blauwe oogen in een
verheugd gezicht, komt van het land terug met zijn twee paarden, zijn
vrouw en zijn meiden. Hij groet en springt op den grond, al verblijder
kijkend, wijst op zijn beesten, die er goed uitzien, dan op mijn
instrument, legt een hand op zijn borst en de andere in de neusgaten
van zijn eene paard en geeft te verstaan, dat het beeld merkwaardig

mooi moet worden.
Met een glimlach stap ik drie passen achteruit, twee naar rechts, één
naar links, mompel een goedkeuring en open het klepje van mijn
camera.
"_Atsjoem!_" proest het paard nommer 1.
De ruiter, nu bepaald ten toppunt van voldaanheid, deelt mij zijn
indrukken mee, helaas, zijn ze voor mij onbegrijpelijk en gaat dan weg
met een beweging, die schijnt te zeggen: "Tot strakjes, wacht hier op
mij!"
Nieuwsgierig kijk ik eens naar de kerk, die er kaal en somber uitziet,
naar het groene veldje, waar de dooden worden begraven zonder eenige
versiering of grafteeken, want wat van de aarde komt, moet tot de aarde
terugkeeren zonder meer; heel de hollandsche philosofie ligt in dien zin.
Ik denk er juist over, het duin te gaan bestijgen, toen opnieuw een
drievoudige galop zich doet hooren. Ik bespeur mijn verheugden ruiter,
die met drie nieuwe paarden komt aanhollen. Hij zegt iets en stijgt van
het paard. Hij gaat bij het eene staan en verklaart, dat ik nu met mijn
werk kan voortgaan.
"Je maakt misbruik, vriend!" antwoord ik in het Fransch.
En om er van af te zijn, draai ik zijn hoofd om en doe alsof ik hem kiek.
Tot driemaal toe, met elk der drie paarden, herhaalde ik het grapje; toen
kreeg ik een adres, met potlood geschreven, en tegelijk een betuiging
van de grootste ingenomenheid.
_Tot werziens, tot, tot...._
Ik beklom het duin. De kinderen, uit school gekomen, toffelden in koor
op hun klompjes, klots, klots, klots.... Ik moest hen tot mij zien te
lokken door iets ongebruikelijks. Met mijn pet zwaaiend, begon ik hard
te loopen en daarbij heftig met de armen te zwaaien, het gezicht naar de
zee gekeerd, alsof ik daar iets heel bijzonders zag.

Die buitensporigheid wekte de nieuwsgierigheid. Langs alle
voetpaadjes kwamen de kinderen aanloopen; ze trokken elkander mee
en kogelden in het zand. Ik liep naar het strand tot aan den rand der
golven. Zij volgden mij. Daar nam ik plotseling een handvol centen uit
mijn zak. Zij stortten naar voren. Ik raapte wat gevallen was weer op.
Een deel van de kleinen vluchtte verschrikt weg; de rest, allen meisjes,
bleef om mij heen staan en stak de magere bloote armpjes uit.
"Hoepla!" riep ik; "dans eens voor mij!"
De een hief een liedje aan, en daar begonnen ze te dansen, blauw en
rose geteekend tegen den grijzen hemel vóór dien blauwgroenen
horizon, één en al frischheid in den koelen morgen.
Na vijf minuten werkens, gingen de kleinen om mij heen staan, en ik
legde in de roode kinderhandjes de verwachte geldstukken. Toen
vlogen ze weg als kwikstaarten en herinnerden mij tevens, dat het tijd
was voor het lunch.
Op het duin kwam de waardin uit de herberg mij zoeken. Met de
handen in de zij begon ze een lang gesprek en liet mij daarbij haar
mond en haar tanden, bijna haar maag zien. Ik ging met haar naar het
kleine kamertje met de blauwe, gebloemde borden aan den wand, waar
een hagelwit tafellaken een reeks van schaaltjes van wit porselein droeg
met deksels. Het zag er uitlokkend uit. De waard blies in alle
vriendelijkheid weer veel tabaksrook uit en bracht mij een glas bier.
Plechtig nam ik met de beste verwachtingen het deksel van het eerste
schaaltje, een taai stuk biefstuk dreef in de margarine.... Ik ontdekte het
tweede: roodbruine worteltjes.... Ik ontdekte het derde: gekookte
aardappels.... Ik deed het vierde open: gehakte kool, die naar heliotroop
rook....
De waardin lachte een goddelijk lachje, vol trots.
In verslagenheid proefde ik het vleesch en verslond het in stilte, met
ruime bijvoeging van bier, melk, eieren en boterhammen.... O,
hollandsche keuken! Wat hebt gij mij een last gegeven! Gij vindt

nergens uws gelijke, dunkt mij, of het moest zijn in de spaansche
pablas, de duitsche ham of de arabische koeskoes.
Toen ik een sigaar aanstak, om het leed over het treurig onthaal wat te
verzachten, trad er een der oude mannen binnen. Hij zag er nog ouder
uit
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 366
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.