het doek kan brengen,
waaruit een tooneeltje van dezen aard bestaat.
De kinderen werden mij gewaar en vlogen weg als opgeschrikte
vogeltjes, toen ik de beweging maakte van hen te willen photografeeren.
Ik liep ze achterna. Zij lachten, liepen achter muren om, verborgen zich,
kwamen weer voor den dag, en ik kon mij al gauw verbeelden een wolf
te zijn, die schaapjes achtervolgde.
Klik, klak, daar had ik ze! Ik overviel hen in een schuilhoekje, waar ze
zich verbergden, en waar de meisjes de handen vouwden, als om
genade te smeeken, terwijl de jongens daarentegen mij brutaal
trotseerden.
Maar de kinderwereld met haar levendige kleuren liet mij in
Zoutelande weldra alleen en trad het schoollokaal binnen.
Ik deed een omgang door het dorp. Geen levend wezen te zien. Overal
dichte deuren. Geheimzinnig gesloten vensters. Stilte. Geen
waschplaats, waar men het kloppen op het linnen hoorde. Geen enkele
huisvrouw aan 't keuvelen met een burin of aan het werk op haar
plaatsje of in haar tuintje. Nu en dan treedt een vrouw naar buiten met
emmers water en een ontzaggelijken bezem. Zij wascht haar huis van
boven tot beneden af, plechtig en ernstig, en met een ladder klimt ze tot
het dak, om de pannen af te vegen, en doet dan haar deur weer dicht,
waarachter men zich haar denkt, altijd wasschend, boenend, vegend,
poetsend en opsierend.
Er is veel gesproken over de hollandsche zindelijkheid. Die is geen
mythe. Dit volk heeft den trots der properheid. Te midden van water
levend, onder een regenrijken hemel, door wind geteisterd, gebruikt het
wind en regen, om vuil en stof weg te waaien en weg te spoelen.
Armoede schijnt in deze streken onbekend; zoo zij bestaat, is ze zoo
zindelijk, dat men haar niet herkent. Elke familie behoudt van geslacht
tot geslacht de zware, massieve meubels, waaromheen een ongeschokt
en rustig leven wordt geleid.
Het omringende water, de gedwongen beperktheid van de wegen te
land, het ontbreken van landbouw en industrie hebben tot die zeden en
gebruiken aanleiding gegeven. En Holland is een land van burgers, van
schippers en makelaars, maatschappelijke kringen, waar men aan
comfort is gewend.
De kleinste boer overbluft u nog met zijn kleeding, zijn porselein en
zijn blinkend huisraad. Hij maakt den indruk van iemand, die zeker is
van zichzelven, van zijn verleden, zijn heden en zijn toekomst, in 't
minst niet verontrust door een progressieve belasting, dreigende
politiek of ongemotiveerde zenuwachtigheid.
Van nature is de Hollander teruggetrokken en stil; uit gewoonte hecht
hij zich aan zijn werk, zijn zaken en het familieleven.
Hij is godsdienstig, maar zonder in uitersten te vervallen. Het
hervormde geloof, dat hij aanhangt, lokt niet uit tot vroomheidsvertoon
en staat geen weelde toe in beeldjes of heilige voorstellingen, zooals
men wel in andere landen ziet.
De kerken hebben enkel kale of gewitte muren. Men gaat er des
Zondags heen, om naar de preek te luisteren. Geen bevallige feesten of
symbolieke dagen of herinneringsplechtigheden. Men gaat naar de kerk,
omdat het nu eenmaal zoo behoort, en omdat men doen moet, wat
volgens de traditie altijd gedaan is.
De Bijbel is een nationaal monument, dat de hervorming op één lijn
stelt met de vaderlandsliefde, een gevoel, dat diep geworteld is in 't hart
der Nederlanders, en toen Lodewijk XIV, na Utrecht te hebben
vermeesterd, op de groote markt alle exemplaren liet verbranden, die
men ervan kon vinden, zou hij zonder grootspraak zich hebben kunnen
beroemen, het intellectueele Holland van dien tijd aan de vlammen te
hebben overgeleverd. De vrijheid van geweten wordt echter overal
geëerbiedigd en dat wel sinds onheugelijke tijden. De godsdienstige
secten zijn ontelbaar, en alle leven in de beste verstandhouding met
elkander. Katholieken, protestanten, joden, muzelmannen, allen
genieten precies dezelfde rechten en prerogatieven.
Men is er streng van zeden. Nooit hoort men van misdaden of
avonturen, waarbij de liefde in het spel is. De jonge man, die zijn oog
laat vallen op een jong meisje, doet zijn best om het tot een huwelijk te
brengen, als ten minste het onderling belang erbij gebaat wordt; alles
blijft kalm in de polders, ook de gevoelens.
Die ingetogenheid verdwijnt één keer in het jaar en wordt tot een
deelneming aan woeste gelagen; dat is bij gelegenheid der kermissen.
Gedurende de dagen, gewijd aan deze nationale feesten, brengt de boer
naar buiten alles, wat hij in gewone tijden moet binnenhouden en
onderdrukken, namelijk de leelijke zijden van zijn natuur; hij danst als
een schuit op hooge zee, rookt als een antwerpsche stoomboot en drinkt
als den Helder op de dagen van overstrooming. Drie dagen en drie
nachten lang verlaat hij, meer bepaald in sommige steden, het
koffiehuis niet. Op de tafels en den grond uitgestrekt, verbijsterd door
de muziek en ongevoelig geworden door den drank, blijkt hij een ander
wezen geworden met buitensporige gebaren en luid klinkende woorden,
en men zou
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.