De Aarde en haar Volken, Jaargang 1906 | Page 6

Not Available

vroeg luidop om meer. Er was niet meer. De vrouw keek mij met
ontzetting aan en stelde een nieuwe speech samen, waarvan ik niets
begreep.
"Brood en melk, lief moeder", wees ik haar in het woordenboek, met
een gebiedende beweging.
Begrepen!
Helaas, ik kreeg dan ook niets anders dan brood met boter, besproeid
met bier en melk.
Toen ik mijn razenden honger had gestild, voegde ik mij bij de familie
om 't fornuis, waar een ketel met water stond te koken. Het meisje
schilde nog altijd aardappelen, en de moeder, met het hoofd voorover,
krabde zich den hals, terwijl de vader, diep gedoken in een houten
leunstoel, kringetjes blies uit zijn groote pijp.
O, hollandsche avond, daar in die dichte herberg, glimmend van
properheid, ik zie u nog! De geverfde hangklok scandeerde de minuten
met haar rooden slinger. De muren, behangen met porseleinen borden
met blauwe bloemen, gaven bij het schijnsel van de lamp een illusie,
alsof ze van marmer waren en een lichtende lijst vormden om de
massieve meubels van bruin mahoniehout.
Pietje is een aardig boerinnetje, en de ouders ook zijn beste luidjes. De
taal der oogen, die rijk is aan uitdrukking, vervangt in voldoende mate
die der tongen, en wij vangen weldra elkanders gedachten op, als we
ons best doen er uitdrukking aan te geven.
Die stilte en rust irriteeren echter na verloop van een uur mijn zenuwen
van levendigen Franschman. De oude is zoo tevreden, dat hij mij ergert,

en het gekrab van de moeder werkt aanstekelijk. Ik profiteer van het
oogenblik, waarop de dochter met haar werk klaar is en wijs met een
energieke beweging naar de zoldering.
De moeder heft het hoofd op en glimlacht. Dat behoort tot haar
departement. Ze legt haar breiwerk neer en voert mij naar een ladder,
achter de keuken, steekt den vinger in de hoogte en reikt mij de kaars
aan onder het uitspreken van een ingewikkelde redevoering.
"Goed, goed", zeg ik, "lief moeder, ik wensch u een goeden nacht, u en
uw ronden echtvriend en uw dochtertje en 't heele huis!"
Ik klauter de ladder op en kom op een soort van zolder, waar de
rijkdom aan groente der familie ligt opgestapeld, rechts een hoop
aardappelen, links een pyramide van wortelen, vóór mij een berg uien,
elders erwten en boonen en gereedschap; tusschen twee balken
eindelijk een alcoof van ruwe planken en daarin een matras, twee
lakens en een deken.
Ik sla de armen over elkaâr, vol verontwaardiging ... maar ik bedenk,
dat in een dorpje verloren onder tegen de duinen van een afgelegen
eiland, men geen pretensies hebben moet, en ik volg Napoleon na, die,
uit vrees verrast te worden, zich geheel gekleed te slapen legde.
De wind joeg over het dak, deed de pannen kletteren met krachtige
stooten; maar mij vastklampend aan de geruststellende gedachte, dat hij
eerst het dak moest kapot hebben, vóór hij mij kon bereiken, sloot ik de
oogen en viel in slaap....
's Morgens stroomde een prachtige zonneschijn door het zolderraampje
en legde een stralenkrans om mijn hoofd. Ik haastte mij naar beneden
en naar buiten, waar ik tot mijn verbazing een abnormale drukte van
klompen hoorde.
Dat geluid van het hout op de steenen riep in mijn herinnering Bretagne
op en de kadans van de klompen op de bestrating der oude stadjes.
Maar dat is toch niet mogelijk, zei ik tot mijzelven, dat de jongens van

Guéméné en de meisjes van Fouessant de zee zijn overgestoken in den
nacht, om mij deze aubade te brengen? Misschien ook zijn het de
geesten der gestorvenen uit mijn land, die mij willen verrassen en mij
beletten, mij te laten naturalizeeren als Hollander. Ze hadden anders in
dat opzicht niet heel veel te vreezen....
Beneden aan de ladder lachten de vrouwen mij toe; de baas, weer in
zijn stoel gezeten, stiet een groote rookwolk uit en rolde met zijn
blauwe oogen.... De weg was eenvoudig vol met kleine kinderen, die
vóór schooltijd heen en weer drentelden.
Verrassend, die kinderen! In andere landen maken huns gelijken een
diabolisch lawaai, schreeuwen, stampen, loopen elkaâr achterna, spelen
krijgertje, verstoppertje of springen touwtje.... Hier wandelen ze maar.
De jongens met de handen in de zakken, de pet op één oor, duwen
elkaâr zoo'n beetje weg. De meisjes, als groote menschen gekleed, met
wijde rokjes en groote doeken, dansen in 't rond, elkander bij de hand
houdend, of loopen hard bij 't klepperen van de wijde klompjes, terwijl
ze met de dunne, bloote armpjes zwaaien.
Dit was een frisch, opwekkend gezicht. Een heldere Septemberzon, een
straat, zoo schoon en rein als 't schip van een kerk, roode, bruine of
witte huizen met roode daken, kleine meisjes, in het blauw gekleed, in
druk bewegen vol gratie; men kan er werkelijk spijt van hebben, dat
men niet met één penseelstreek al die kleuren op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 366
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.